ECLI:NL:GHDHA:2013:3898

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
200.129.783/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
  • van Nievelt
  • Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het ouderlijk gezag over minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin zij op 5 april 2013 was ontheven van het ouderlijk gezag. De moeder, bijgestaan door haar advocaat, voerde aan dat zij ten onrechte was ontheven van het gezag en dat zij in staat was om voor haar kinderen te zorgen. De Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdzorg stelden echter dat de moeder niet in staat was om de benodigde zorg en aandacht te bieden aan de kwetsbare kinderen, die medische en emotionele ondersteuning nodig hadden. Het hof heeft de feiten van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat de moeder niet in staat was om haar opvoedingsverplichtingen te vervullen. Het hof oordeelde dat de ontheffing van het ouderlijk gezag noodzakelijk was in het belang van de kinderen, gezien de langdurige problematiek en de onmacht van de moeder om de zorg te bieden die de kinderen nodig hadden. De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 16 oktober 2013
Zaaknummer : 200.129.783/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 13-184
Zaaknummer rechtbank : C/10/416808
[de moeder],
wonende te[woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.E. Toet te Utrecht,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1.
[de vader],
wonende te[woonplaats],
hierna te noemen: [de vader],
2.
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg;
3.
De heer en mevrouw[naam],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: [de pleegouders].

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 3 juli 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 april 2013 van de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 29 augustus 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 26 juli 2013 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier met bijlagen.
De zaak is op 11 september 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw A. Hardonk namens de raad;
- de heer S. Vermeer en mevrouw H. Vermeulen namens Jeugdzorg.
De vader en de pleegouders van [minderjarige II][minderjarige III]zijn niet verschenen, de pleegouders met berichtgeving vooraf.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige I], verblijvende bij de[naam], is in raadkamer gehoord.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
  • [naam], geboren op[geboortedatum in] 1998 te [geboorteplaats] (verder: [minderjarige I]),
  • [naam], geboren op[geboortedatum in] 2010 te [geboorteplaats], (verder: [minderjarige II]), en
  • [naam], geboren op[geboortedatum in] 2011 te [geboorteplaats], (verder: [minderjarige III]),
verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen. Voorts is Jeugdzorg benoemd tot voogdes over de minderjarigen. De moeder is veroordeeld aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van de minderjarigen te doen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat het volgende vast:
  • [minderjarige I] staat sinds 26 januari 2009 onder toezicht en is sinds 20 maart 2009 uit huis geplaatst;
  • [minderjarige II] staat sinds 28 mei 2010 onder toezicht en is sinds 14 juni 2010 uit huis geplaatst;
  • [minderjarige III] is op 18 februari 2011 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, (het hof leest:) opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad af te wijzen, kosten rechtens.
3.
Namens de raad is ter terechtzitting het beroep van de moeder bestreden.
4.
Jeugdzorg verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
5.
De moeder kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking. Zij meent dat de rechtbank haar ten onrechte heeft ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen. Doordat het ingezette Uitwijktraject van Flexus Jeugdplein te Rotterdam meerdere malen onderbroken is geweest vanwege de zwangerschapsvergiftiging van de moeder en de ziektes van[minderjarige II] en [minderjarige III], heeft de moeder geen eerlijke kans gekregen om de benodigde opvoedingsvaardigheden aan te leren en om te laten zien dat zij wel in staat is om voor de minderjarigen te zorgen. Volgens de moeder kan derhalve ook niet gesteld worden dat zij ongeschikt of onmachtig is om voor de minderjarigen te zorgen. De voorwaarden voor de ontheffing van het gezag zijn volgens de moeder dan ook niet vervuld. Voorts bieden naar de mening van de moeder de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing voldoende waarborgen om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), voor zover aanwezig, af te wenden. Hoewel het contact tussen de moeder en Jeugdzorg in het verleden niet altijd soepel is verlopen, geldt dat de moeder wel altijd bereikbaar is voor Jeugdzorg, zij haar afspraken met Jeugdzorg nakomt en zij altijd bereid is tot overleg. Tot slot wijst de moeder nog op Europese rechtspraak en stelt zij dat het belang van de minderjarigen zich verzet tegen de ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag.
Ter zitting is namens de moeder nog naar voren gebracht dat zij met betrekking tot [minderjarige I], die sinds 2009 niet meer bij haar woont, heeft laten zien dat zij goed in staat is op afstand het ouderlijk gezag over hem uit te oefenen. In al die jaren is ook niet verzocht de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag. Ook ten aanzien van de jongste twee minderjarigen is zij in staat het ouderlijk gezag te blijven uitoefenen. Zo zal zij haar toestemming (blijven) geven voor noodzakelijke medische behandelingen en zal zij daarnaast op gesprekken vanuit de hulpverlening aanwezig zijn. Zij meent dan ook dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
6.
De raad handhaaft – zo begrijpt het hof – het advies zoals neergelegd in het raadsrapport van 15 januari 2013, welk advies inhoudt dat de moeder dient te worden ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
7.
Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan en voert daartoe het volgende aan. [minderjarige II] en [minderjarige III] zijn kwetsbare kinderen die veel extra zorg en aandacht nodig hebben. De verzorger zal alert moeten zijn op ziekteverschijnselen en vroegtijdig moeten ingrijpen. Ten tijde van het Uitwijktraject is gebleken dat de moeder niet in staat is adequaat om te gaan met de kwetsbaarheid van de minderjarigen. Ook is zij niet in staat verantwoordelijkheid voor hen te nemen. De situatie bij de moeder nodigde niet uit tot onbegeleide bezoeken; een dergelijk contact werd niet verantwoord geacht. Het feit dat er tijdens dit traject bezoeken zijn afgezegd, neemt niet weg dat er tijdens de momenten waarop er wel contact is geweest met de moeder (meerdere bezoeken per week, gemiddeld twee uur durend) gezien werd dat zij niet leerbaar genoeg was om [minderjarige II] en [minderjarige III] de veilige situatie te bieden die zij nodig hebben. In de afgelopen periode is de thuissituatie van de moeder niet zodanig veranderd dat er enigszins kans is op een thuisplaatsing van de minderjarigen. Ook voor[minderjarige I] geldt dat niet meer wordt gewerkt aan de doelen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, te weten een plaatsing bij de moeder. Er zijn, gelet op de heftige problematiek waarmee [minderjarige I] kampt, bovengemiddelde opvoedings-vaardigheden nodig om hem te kunnen bieden wat hij behoeft om op te groeien tot een stabiele volwassene. In de afgelopen jaren is meermalen gebleken dat de moeder niet in staat is dit te bieden. Ook in het maken van keuzes met betrekking tot eventuele (vervolg)behandelingen is het noodzakelijk dat er op specialistisch niveau gekeken wordt naar wat in het belang van [minderjarige I] is. Uit gesprekken met de moeder blijkt dat het haar niet tot nauwelijks lukt haar eigen belang ondergeschikt te maken aan het belang van [minderjarige I]. Voor alle drie de minderjarigen geldt dat zij duidelijkheid moeten krijgen over hun opvoedings- en ontwikkelingsperspectief, zodat zij zich zo optimaal mogelijk kunnen ontwikkelen.
Ter zitting is namens Jeugdzorg nog naar voren gebracht dat er ten aanzien van de twee jongste minderjarigen nog veel zorgen zijn over hun gezondheid en hun sociaal-emotionele ontwikkeling. De pleegouders doen er alles aan om de ontwikkeling van deze twee minderjarigen positief te laten verlopen. [minderjarige I] doet het goed op de (nieuwe) groep bij[naam], doch ervaart nog veel onrust vanwege de wisselende houding van de moeder over een eventuele terugkeer van [minderjarige I] naar de thuissituatie, aldus Jeugdzorg.
8.
Op grond van artikel 1:266 BW kan een ouder van het gezag over één of meer van zijn kinderen worden ontheven, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet. Krachtens artikel 1:268, eerste lid, BW kan een ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet. Ingevolge het tweede lid, aanhef en sub a van dat wetsartikel, voor zover thans van belang, leidt deze regel uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan één jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel – door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de dreiging, bedoeld in artikel 1:254, eerste lid, BW af te wenden.
9.
Uit de overgelegde stukken, noch ter terechtzitting in hoger beroep zijn feiten en/of omstandigheden gebleken dan wel naar voren gekomen op grond waarvan het hof tot een ander oordeel komt dan de rechtbank inzake de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarigen. Het hof verenigt zich met de door de rechtbank in de bestreden beschikking gebezigde gronden en neemt deze over. Het hof overweegt daarbij nog het volgende.
10.
Uit de stukken en verklaringen van de raad en Jeugdzorg komt naar voren dat [minderjarige II] en [minderjarige III] zeer kwetsbare kinderen zijn met vele (medische) beperkingen. Ook [minderjarige I] kampt met een heftige problematiek. Als gevolg hiervan behoeven zij specifieke zorg en aandacht van hun opvoeder(s). Gebleken is dat de moeder de minderjarigen, ondanks haar betrokkenheid en liefde voor hen, die specifieke zorg en aandacht niet kan bieden. Zo ontbreekt het haar aan inzicht in wat de minderjarigen nodig hebben en wordt zij zelf nog ondersteund door het Centrum voor Dienstverlening. Voorts is zij onvoldoende leerbaar gebleken tijdens het Uitwijktraject met betrekking tot[minderjarige II] en [minderjarige III]. Dit traject is dan ook negatief afgerond. Hoewel vaststaat dat tijdens het Uitwijktraject de bezoeken tussen de moeder en [minderjarige II] en [minderjarige III] niet altijd doorgang hebben kunnen vinden, is het hof niet gebleken dat de moeder, zoals zij thans in hoger beroep stelt, tijdens het Uitwijktraject onvoldoende in de gelegenheid is gesteld te laten zien of zij in staat is de benodigde opvoedingsvaardigheden aan te leren en zich eigen te maken. Immers, uit de evaluatie hulpverleningsplannen van Flexus Jeugdplein (productie 2 en 4 bij het beroepschrift) komt naar voren dat de moeder ook andere leermomenten dan alleen de bezoekmomenten tussen haar en de twee jongste minderjarigen zijn geboden. Zo kon de moeder[minderjarige II] en[minderjarige III] opzoeken tijdens hun periodieke controles in het ziekenhuis en is haar aangeboden zich te laten opnemen in een project waar zij samen met [minderjarige II] en [minderjarige III] begeleid zou kunnen wonen. Dit laatste heeft zij echter geweigerd. Bovendien is door dit hof bij beschikking van 11 juli 2012 al in het kader van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige III] getoetst of tijdens het Uitwijktraject aan de moeder voldoende leermomenten zijn geboden. Gelet op het voorgaande acht het hof de moeder onmachtig haar taak als opvoeder van de minderjarigen te vervullen. Deze onmacht is niet van tijdelijke aard. Het belang van de minderjarigen verzet zich naar het oordeel van het hof niet tegen een ontheffing.
11.
Het hof is ter terechtzitting gebleken dat de moeder nog altijd wenst dat de minderjarigen in de toekomst weer bij haar komen wonen (zij het niet alle drie tegelijkertijd). Met name aan [minderjarige I] maakt zij dit regelmatig kenbaar. Naar het oordeel van het hof leidt deze houding van de moeder bij alle drie de minderjarigen tot onrust en onduidelijkheid, hetgeen een belemmering voor hun ontwikkeling vormt. Tijdens het kindergehoor met[minderjarige I] kwam die onrust ook naar voren.
12.
In een geval als het onderhavige blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing de onzekerheid over het opvoedings- en ontwikkelingperspectief van de minderjarigen voortduren. Het hof is dan ook van oordeel dat deze maatregelen niet voldoende zijn om de bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen af te wenden. Een ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarigen is derhalve noodzakelijk in het belang van de minderjarigen.
13.
Het hof gaat aan het betoog van de moeder met betrekking tot Europese rechtspraak voorbij en overweegt daarbij het volgende. De inbreuk die de ontheffing maakt op het familie- en gezinsleven van de moeder wordt gerechtvaardigd door de bescherming van de belangen van de minderjarigen. Nu alternatieve en lichtere maatregelen niet toereikend zijn, geldt naar het oordeel van het hof bovendien dat de maatregel van ontheffing niet zwaarder is dan de omstandigheden rechtvaardigen.
14.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
15.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
draagt de griffier van het hof op van deze beslissing onverwijld mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank Amsterdam voor de minderjarige:
[minderjarige I];
draagt de griffier van het hof op van deze beslissing onverwijld mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank Rotterdam voor de minderjarigen:
[minderjarige II], en
[minderjarige III];
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, van Nievelt en Mink, bijgestaan door mr. Dooting als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2013.