ECLI:NL:GHDHA:2013:3897

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
200.125.350/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Dijk
  • H. Husson
  • P. Pijls-olde Scheper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie die de vader aan de moeder moet betalen voor de verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De vader heeft in hoger beroep de vernietiging van de eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag verzocht, waarin een bijdrage van € 95,- per maand per kind was vastgesteld, met ingang van 21 januari 2013. De vader stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om deze alimentatie te betalen en verzoekt het hof om de bijdrage af te wijzen of een andere beslissing te nemen die het hof juist acht.

De moeder verzet zich tegen het verzoek van de vader en vraagt het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, of dit af te wijzen. In incidenteel appel vraagt de moeder om de ingangsdatum van de alimentatie te vervroegen naar 1 mei 2012, omdat zij stelt dat de vader bewust heeft vertraagd in de procedure. De vader betwist dit en stelt dat hij niet in staat is om alimentatie te betalen, wat hij ook eerder aan de moeder heeft laten weten.

Het hof heeft de zaak op 5 september 2013 mondeling behandeld en heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld. Het hof oordeelt dat de behoefte van de kinderen aan alimentatie vaststaat en dat de vader onvoldoende draagkracht heeft om het eerder vastgestelde bedrag te betalen. Het hof besluit dat de alimentatie met ingang van 1 oktober 2012 op € 50,- per maand per kind wordt vastgesteld, en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De eerdere beschikking wordt vernietigd en het hof wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 9 oktober 2013
Zaaknummer : 200.125.350/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-6872
Zaaknummer rechtbank : C/09/426990
[de vader],
wonende te[woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. T. Venneman te Den Haag,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P. Drenth te Den Haag.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 5 april 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 januari 2013 van de rechtbank Den Haag, welke beschikking is verbeterd bij herstelbeschikking van 4 maart 2013.
De moeder heeft op 5 juni 2013 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 16 juli 2013 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 20 augustus 2013 een V-formulier van 19 augustus 2013 met bijlagen.
De zaak is op 5 september 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door mr. A. Klomp-Kraal, kantoorgenote van haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de daarbij behorende herstelbeschikking van 4 maart 2013.
Bij die beschikkingen is – uitvoerbaar bij voorraad – de door de vader met ingang van 1 oktober 2012 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
  • [naam], geboren [ in ] 1999 te [geboorteplaats], en
  • [naam], geboren [ in ] 1999 te[geboorteplaats],
verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, bepaald op € 95,- per maand per kind, vanaf 21 januari 2013 telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hierna ook: kinderalimentatie.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzochte bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen alsnog af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede orde als juist voorkomt.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt de vader in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep van de vader af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de moeder de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader per 1 mei 2012 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 95,- per maand per kind dient te voldoen.
4. De vader verzet zich daartegen en verzoekt de moeder in haar incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans dit incidenteel hoger beroep af te wijzen.

Ingangsdatum kinderalimentatie

5.
De moeder stelt in incidenteel appel dat het redelijk is om de ingangsdatum te vervroegen en vast te stellen op 1 mei 2012, aangezien haar advocaat rond die datum aan de vader schriftelijk heeft verzocht een bijdrage ten behoeve van de minderjarigen te leveren, de vader een en ander bewust heeft vertraagd door niet alle stukken aan te leveren alsmede vanwege het feit dat het de vader er om te doen was de daadwerkelijke gerechtelijke procedure zoveel als mogelijk uit te stellen.
6.
De vader stelt dat een ingangsdatum die ligt vóór de indiening van het verzoek bij de rechtbank, gezien de omstandigheden van het geval, niet redelijk is. De vader was en is nog steeds van mening dat hij onvoldoende draagkrachtig is om alimentatie te betalen. De vader heeft dit ook in een vroeg stadium aan de advocaat van de moeder kenbaar gemaakt. Ook bij de rechtbank heeft de vader gemotiveerd te kennen gegeven geen kinderalimentatie te kunnen betalen. De vader heeft er derhalve geen rekening mee kunnen houden dat hij al met ingang van 1 mei 2012 een bedrag aan kinderalimentatie moest betalen. Van het bewust vertragen van de ‘zaak’ is geen sprake geweest, aldus de vader.
7.
Het hof acht het redelijk en billijk om – zoals de rechtbank heeft gedaan – de verschuldigde alimentatie te doen ingaan op 1 oktober 2012, zijnde de eerste van de maand na datum indiening verzoekschrift. De vader had er in ieder geval vanaf die datum rekening mee kunnen houden dat hij een bijdrage voor de minderjarigen zou moeten voldoen. Het hof ziet in de stellingen van de moeder geen aanleiding om hiervan af te wijken.

Behoefte minderjarigen

8.
De behoefte van de minderjarigen aan de gevraagde alimentatie, te weten een bedrag van € 213,- per maand per kind, staat als niet bestreden vast.

Draagkracht van de vader

Inkomen
9.
De vader stelt – kort samengevat – dat de rechtbank ten onrechte bij de berekening van zijn inkomen de bedrijfsresultaten over de jaren 2011 en 2012 heeft gemiddeld. Volgens de vader dient – zo begrijpt het hof – enkel rekening te worden gehouden met het bedrijfsresultaat over 2012, te weten het door de rechtbank (naar de mening van de vader op juiste gronden) vastgestelde bedrag van € 18.079,-. De vader stelt daartoe dat hij in 2012 te maken heeft gehad met het verlies van één van zijn grootste opdrachtgevers en als gevolg daarvan een groot deel van zijn inkomsten is kwijtgeraakt. Ten bewijze van deze stelling heeft de vader een verklaring van zijn boekhouder d.d. 8 februari 2013 overgelegd. Voorts wordt het steeds moeilijker om in de schildersbranche aan opdrachten te komen in verband met de opkomst van goedkope arbeidskrachten uit Oost-Europa, aldus de vader. Tot slot stelt de vader dat ook in 2013 sprake is van een dalende lijn in zijn bedrijfsresultaten, zoals ook blijkt uit de door hem overgelegde winst- en verliesrekening over het eerste halfjaar van 2013.
10.
De moeder stelt dat het enkele feit dat de vader een grote opdrachtgever heeft verloren er niet toe kan leiden dat slechts rekening moet worden gehouden met het bedrijfsresultaat over 2012. De vader heeft tot op heden op geen enkele wijze aangetoond dat hij geen andere opdrachten kan krijgen. Daarnaast heeft de vader nog immer niet zijn jaarstukken 2012 overgelegd. Gelet op de leefstijl van de vader stelt de moeder dat de vader wellicht thans in de vorm van zwart werk zijn (verloren) inkomsten verdient.
11.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel, dat bij de beoordeling van de draagkracht van de vader moet worden uitgegaan van het bedrijfsresultaat 2012. De vader heeft voldoende aannemelijk gemaakt door overlegging van een verklaring van zijn boekhouder, dat hij een belangrijke opdrachtgever in 2012 is kwijt geraakt, waardoor zijn inkomen aanmerkelijk is gedaald. Het hof oordeelt voorts, dat een dergelijke terugval in de omzet gezien de huidige economische crisis niet onmiddellijk door de vader kan worden goed gemaakt. Dit oordeel brengt mee, dat, gezien de door de rechtbank in aanmerking genomen lasten (met uitzondering van de bestreden lasten) de vader geen draagkracht meer heeft. Het hof zal aan de vader een bedrag van € 50,- per maand per kind met ingang van 1 oktober 2012 opleggen welk bedrag hij ter zitting nogmaals heeft aangeboden.
Dat de vader een hoger inkomen zou hebben doordat hij zwart geld heeft, zoals door de moeder betoogd, is namens de vader weersproken en door de moeder niet nader onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
12.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 oktober 2012 op € 50,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Husson en Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2013.