ECLI:NL:GHDHA:2013:3896

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
200.123.556/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie die de man aan de vrouw moet betalen. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie werd afgewezen. De man stelt dat de alimentatie van € 835,- per maand van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan en dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, namelijk een vermindering van zijn arbeidsuren. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist. Het hof heeft de zaak op 5 september 2013 mondeling behandeld, waarbij de man en zijn advocaat aanwezig waren, maar de vrouw niet. De rechtbank had eerder bepaald dat de alimentatie met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 18 februari 2012 was vastgesteld op € 743,- per maand, en later op € 835,- per maand. De man heeft aangevoerd dat hij in 2010 op de markt heeft gewerkt, maar dat dit werk tijdelijk was en dat hij sindsdien geen inkomsten meer heeft uit dat werk. Hij betwist dat hij vrijwillig heeft ingestemd met zijn inkomensverlies en stelt dat hij zijn hulpbehoevende moeder moet verzorgen. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat de alimentatie niet aan de wettelijke maatstaven voldoet en dat de vermindering van zijn arbeidsuren geen relevante wijziging van omstandigheden vormt. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de man af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 9 oktober 2013
Zaaknummer : 200.123.556/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 12-3114
Zaaknummer rechtbank : 408622
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H. van der Wal te Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.E. van der Pols te Rotterdam.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 11 maart 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 december 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 27 juni 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 16 mei 2013 een brief van 15 mei 2013 met bijlagen;
- op 4 juni 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 5 september 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de man; de man zelf is eerst in de loop van de mondelinge behandeling verschenen;
- de advocaat van de vrouw.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 29 juni 2011 van dit hof is – uitvoerbaar bij voorraad – de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand bepaald op € 743,- per maand, en daarna op € 835,- per maand.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man, tot wijziging van de door het hof bij beschikking van 29 juni 2011 ten laste van de man aan de vrouw toegekende uitkering tot levensonderhoud, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat vast dat de echtscheidingsbeschikking op 18 februari 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie.
2.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, (het hof leest:) opnieuw beschikkende, te bepalen dat het bepaalde alimentatiebedrag van € 835,- per maand met terugwerkende kracht naar 29 juni 2011 of een datum die het hof in goede justitie zal bepalen op nihil wordt vastgesteld en te bepalen dat de achterstand in de alimentatiebetaling niet door de man betaald behoeft te worden.
3.
De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel dit beroep af te wijzen.
4.
De man voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn werkzaamheden op de markt bij eerdere beschikkingen als vaststaand zijn aangenomen en daarin derhalve geen wijziging van omstandigheden ziet. Voorts voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vermindering van zijn arbeidsuren per 2 maart 2012 (van 120 uur per vier weken naar 90 uur per vier weken) niet van dien aard is dat dit een wijziging van de bijdrage rechtvaardigt. Hij licht zijn grieven als volgt toe. Hoewel het juist is dat de man in 2010 op de markt heeft gewerkt, was dit werk slechts tijdelijk van aard en betrof het werk daarnaast een vriendendienst; van een arbeidscontract en vastgesteld loon was geen sprake. De man heeft tijdens de zitting in hoger beroep als ook tijdens de zitting in eerste aanleg met betrekking tot zijn ingediende wijzigingsverzoek nadrukkelijk ontkend nog op de markt te werken. Voorts betwist de man dat hij vrijwillig heeft ingestemd met zijn inkomensverlies. Uit de overgelegde brief van de werkgever van de man d.d. 2 maart 2012 blijkt in het geheel niet van een vrijwillige instemming. De man werd bedreigd met ontslag als hij niet minder wilde werken. Voorts stelt de man nog dat hij zijn hulpbehoevende moeder dient te verzorgen in de uren die hij thans niet meer werkt voor zijn werkgever. De man acht het onbegrijpelijk dat die zorgtaken worden gebagatelliseerd; de man is van Turkse afkomst en heeft een zorgplicht ten opzichte van zijn ouders.
5.
De vrouw stelt – kort samengevat – dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan. Naar de mening van de vrouw is het een vaststaand feit dat de man inkomsten heeft uit zijn vaste werkzaamheden op de markt. De man heeft deze werkzaamheden altijd verricht en hij moet ook geacht worden deze werkzaamheden nog steeds te kunnen verrichten. Voorts meent de vrouw dat de vermindering van de arbeidsuren van de man – voor zover die vermindering daadwerkelijk plaats heeft gevonden – door de man vrijwillig is geaccepteerd. Immers, zo stelt de vrouw, een en ander is in overleg gebeurd zonder tussenkomst van de kantonrechter of het CWI. De man heeft voorts geen stappen ondernomen om dit inkomensverlies te compenseren. Zo heeft hij geen sollicitaties verricht en evenmin een WW-uitkering aangevraagd. De stelling van de man dat hij zijn ouders dient te verzorgen en hij derhalve zijn inkomensverlies niet kan compenseren, acht de vrouw onvoldoende onderbouwd.
6.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:401 lid 1 en lid 4 van het Burgerlijk Wetboek een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere uitspraak kan worden gewijzigd, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen of indien zij van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
7.
Ter zitting heeft de voorzitter de advocaat van de man uitgenodigd het hoger beroep te verduidelijken, waaraan gevolg is gegeven. De advocaat van de man heeft het beroep van de man aldus verduidelijkt, dat hij wijziging verzoekt van de door de man te betalen partneralimentatie omdat die alimentatie van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan (de man heeft alleen in 2010 op de markt gewerkt en vanaf 2011 had hij geen inkomsten meer uit dat werk) en omdat de alimentatie in verband met gewijzigde omstandigheden (vermindering arbeidsuren) niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
Van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven voldaan
8.
Het hof stelt voorop dat het op de weg van degene die wijziging van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verzoekt ligt om aannemelijk te maken dat de uitspraak van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Het is derhalve aan de man om zijn stellingen te onderbouwen, te meer nu de vrouw deze gemotiveerd heeft weersproken. In zijn beschikking van 29 juni 2011 is het hof bij de berekening van de draagkracht van de man uitgegaan van het op de jaaropgave 2010 vermelde inkomen van € 26.992,- bruto per jaar. Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met inkomsten uit werkzaamheden op de markt van € 433,- netto per maand. De man erkent in zijn beroepschrift dat hij in 2010 enige bijverdiensten had. Bij zijn beroepschrift heeft de man een aanslag inkomstenbelasting 2011 overgelegd waaruit een verzamelinkomen 2011 van € 34.729,- blijkt. De man heeft verklaard dat hij tegen die aanslag geen bezwaarschrift heeft ingediend. Zijn loon bedraagt volgens de overgelegde jaaropgave 2011 € 27.266,-. Ter zitting heeft de man desgevraagd geen verdere opheldering kunnen geven over het verschil tussen zijn salaris en het door de belastingdienst vastgestelde inkomen in 2011. Dat de rechterlijke uitspraak van 29 juni 2011 vanaf het begin niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, is door de man niet aannemelijk gemaakt. Het beroep van de man op deze grond gaat dan ook niet op.
Wijziging van omstandigheden
9.
Het hof is, evenals de rechtbank, voorts van oordeel dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat de vermindering van zijn arbeidsuren een zodanige gewijzigde omstandigheid is dat dit een wijziging van de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw rechtvaardigt. Nog daargelaten of sprake is van verwijtbaar verlies van arbeidsinkomen, mag van de man in redelijkheid gevergd worden dat hij aantoonbare inspanningen verricht om het inkomensverlies te herstellen. Niet duidelijk is of de man vrijwillig heeft ingestemd met het inkomensverlies. Indien dit niet het geval is geweest, had de man zijn inkomensverlies mogelijk kunnen aanvullen met een WW-uitkering. Immers, zo is ook ter zitting onweersproken namens de vrouw gesteld, bij een onvrijwillig inkomensverlies van meer dan vijf uur per week heeft men in beginsel recht op een dergelijke uitkering. Voorts heeft de man tot op heden niet getracht om zijn verloren uren (en daarmee zijn inkomsten) weer aan te vullen met bijvoorbeeld werkzaamheden bij een andere werkgever. Van sollicitaties is het hof niet gebleken. De stelling van de man dat zijn moeder hulpbehoevend is en hij genoodzaakt is om voor haar te zorgen is niet onderbouwd en daarom gaat het hof daaraan voorbij. Bovendien is de noodzaak om zijn verloren arbeidsuren daarvoor te bestemmen evenmin voldoende onderbouwd. Nu uit hetgeen door de man naar voren is gebracht niet volgt dat sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, kan ook het beroep van de man op deze grond niet slagen.
10.
Met de overwegingen van het hof zoals hiervoor onder 8 en 9, behoeven de overige stellingen van de man – voor zover die al voldoende zijn onderbouwd – geen bespreking meer.
11.
Mitsdien beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Van Dijk en Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2013.