In deze zaak gaat het om de teruggeleiding van minderjarigen naar Suriname in het kader van internationale kinderontvoering. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt het hof de beschikking van de kinderrechter te vernietigen, waarin de terugkeer van de minderjarigen naar Suriname is gelast. De moeder stelt dat de minderjarige [minderjarige 2] zich verzet tegen de terugkeer, onder andere vanwege mishandeling door de vader. De vader verzet zich tegen de verzoeken van de moeder en vraagt het hof de eerdere beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de zaak op 26 augustus 2013 mondeling behandeld, waarbij de raad voor de kinderbescherming niet is verschenen. De moeder heeft diverse stukken overgelegd, waaronder een aangifte van mishandeling tegen de vader. Het hof oordeelt dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en dat er geen nieuwe feiten zijn die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De verklaringen van de minderjarige [minderjarige 2] vertoonden inconsistenties en het hof oordeelt dat hij niet de rijpheid heeft om zijn mening zwaarwegend te laten zijn. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, met de aanpassing dat de teruggeleiding van de minderjarigen uiterlijk op 31 augustus 2013 dient plaats te vinden. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.