ECLI:NL:GHDHA:2013:3864

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
200.131.544.01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. Stille
  • J. Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van minderjarigen naar Suriname

In deze zaak gaat het om de teruggeleiding van minderjarigen naar Suriname in het kader van internationale kinderontvoering. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt het hof de beschikking van de kinderrechter te vernietigen, waarin de terugkeer van de minderjarigen naar Suriname is gelast. De moeder stelt dat de minderjarige [minderjarige 2] zich verzet tegen de terugkeer, onder andere vanwege mishandeling door de vader. De vader verzet zich tegen de verzoeken van de moeder en vraagt het hof de eerdere beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de zaak op 26 augustus 2013 mondeling behandeld, waarbij de raad voor de kinderbescherming niet is verschenen. De moeder heeft diverse stukken overgelegd, waaronder een aangifte van mishandeling tegen de vader. Het hof oordeelt dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en dat er geen nieuwe feiten zijn die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De verklaringen van de minderjarige [minderjarige 2] vertoonden inconsistenties en het hof oordeelt dat hij niet de rijpheid heeft om zijn mening zwaarwegend te laten zijn. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, met de aanpassing dat de teruggeleiding van de minderjarigen uiterlijk op 31 augustus 2013 dient plaats te vinden. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 28 augustus 2013
Zaaknummer : 200.131.544.01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-4685
[verzoekster],
verblijvende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.P. Dielbandhoesing te Den Haag,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te [verblijfplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. D.J.I. Kroezen te Amsterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 9 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 juli 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
De vader heeft op 21 augustus 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • op 9 augustus 2013 de bijlagen bij het beroepschrift;
  • op 22 augustus 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen, op 23 augustus 2013 ingekomen als brief van 22 augustus 2013 met bijlagen.
De zaak is op 26 augustus 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige 2] is in raadkamer gehoord.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, de terugkeer naar Suriname gelast van de minderjarigen:
  • [naam minderjarige 2], geboren [in] 2001 te [geboorteplaats];
  • [naam minderjarige 3], geboren [in] 2008 te[geboorteplaats];
uiterlijk op 12 augustus 2013, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar Suriname. Voorts is, indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen naar Suriname, bevolen dat de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 12 augustus 2013, opdat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Suriname. Daarnaast is – uitvoerbaar bij voorraad – de door de vader en de moeder getroffen onderlinge regeling ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid aangaande de minderjarigen, zoals neergelegd in de (in fotokopie) aan de bestreden beschikking gehechte vaststellingsovereenkomst opgenomen, met uitzondering van hetgeen is opgenomen in artikel 3B. Tenslotte is – uitvoerbaar bij voorraad – de door de vader en de moeder getroffen onderlinge regeling ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid aangaande de minderjarigen, zoals neergelegd in de (in fotokopie) aan de bestreden beschikking gehechte vaststellingsovereenkomst die van toepassing is voor de duur van deze procedure, inclusief een eventueel hoger beroep, opgenomen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • partijen zijn op 18 september 1998 te Den Haag gehuwd;
  • uit dit huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
 [naam minderjarige 1], geboren[in] 2000 te [geboorteplaats];
 [naam minderjarige 2], geboren [in] 2001 te [geboorteplaats];
 [naam minderjarige 3], geboren [in] 2008 te [geboorteplaats];
  • de vader, de moeder en de minderjarigen hebben ieder de Nederlandse nationaliteit;
  • sinds december 2010 woonde het gezin in Suriname;
  • op 24 maart 2013 is de moeder met de minderjarigen naar Nederland vertrokken, zij heeft de minderjarigen vanaf 9 april 2013 zonder toestemming van de vader achtergehouden in Nederland;
  • de minderjarige [minderjarige 1] is in mei 2013 teruggekeerd naar Suriname;
  • de vader heeft zich op 8 mei 2013 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (CA); de zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO-nummer 130058.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de teruggeleiding van de minderjarigen naar Suriname.
2.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover daarbij de terugkeer naar Suriname, uiterlijk op 12 augustus 2013, is gelast van de minderjarigen, waarbij is bepaald dat de moeder hen dient terug te brengen naar Suriname, en, indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen naar Suriname, (dat) de moeder de minderjarigen met de benodigde reisdocumenten aan de vader dient af te geven, uiterlijk op 12 augustus 2013, opdat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Suriname. Voorts verzoekt de moeder, indien en voor zover nodig, aan het hoger beroep schorsende werking te verlenen en de nog te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Kosten rechtens.
3.
De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof zijn verzoek in eerste aanleg, eventueel onder aanvulling van gronden, ook in hoger beroep toe te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
4.
De moeder voert het volgende aan. De rechtbank is van onjuiste feiten uitgegaan. De minderjarige [minderjarige 2] verzet zich tegen een terugkeer naar Suriname, onder meer omdat hij met enige regelmaat door de vader wordt mishandeld. Vast staat voorts dat de minderjarigen in een ondragelijke situatie verzeild dreigen te geraken omdat zij, bij een terugkeer naar Suriname, gescheiden zullen worden van de moeder. De moeder merkt in dit verband op dat naar Surinaams recht uitsluitend de vader de ouderlijke macht heeft zodat het van de vader afhankelijk zal zijn of de minderjarigen contact mogen opnemen met de moeder. Dit vormt een weigeringsgrond in de zin van artikel 13 lid 1 onder b van het Haags verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). De moeder heeft geen objectieve bewijzen van het huiselijk geweld en de mishandeling, omdat zij vrees heeft (gehad) dat politieaangiften zouden leiden tot nog meer geweld tegen haar en haar kinderen. Zij heeft de minderjarigen op 5 juli 2013 bij de Stichting Bureau Jeugdzorg aangemeld. Daarnaast heeft zij aangifte willen doen van bedreiging door de vader, echter is op het politiebureau slechts een mutatie gemaakt. Pas op 9 augustus 2013 is zij erin geslaagd officieel aangifte te doen. De moeder verblijft met de minderjarigen in een Vrouwenopvang. Naar haar mening had het op de weg van de rechtbank gelegen om de minderjarigen, althans de minderjarige [minderjarige 2], door een deskundige te laten horen, dan wel de raad in te schakelen teneinde advies uit te brengen.
De moeder betwist dat [minderjarige 2] nog niet de mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. In dit verband wijst de moeder op het verslag van 17 juli 2013 van Jeugdzorg waarin wordt vermeld dat [minderjarige 2] zich erg verantwoordelijk voelt en ouder overkomt dan hij is. De moeder betwist in dit verband ook dat de verklaringen van [minderjarige 2] een aanzienlijke inconsistentie zouden vertonen en dat niet kan worden uitgesloten dat hij zich daarbij in zekere mate heeft laten leiden door zijn loyaliteit aan de moeder. Tenslotte betwist de moeder dat [minderjarige 2] niet in deze samenleving geworteld is. Hij is in Nederland geboren en heeft 9 van zijn 11 jaren in Nederland gewoond.
5.
De vader verweert zich daartegen als volgt. Allereerst merkt de vader op dat de minderjarige [minderjarige 2], net als de minderjarige [minderjarige 3], te jong en onrijp is om aan zijn mening een zwaarte mee te geven, dat hij in deze een verklaring kan afleggen die bepalend kan zijn voor de beslechting van dit geschil tussen zijn ouders. De vader betwist daarnaast dat [minderjarige 2] zich verzet tegen terugkeer naar Suriname. Mocht [minderjarige 2] anders hebben verklaard, dan stelt de vader dat hij onder druk is gezet en zich genoodzaakt heeft gezien een dergelijke verklaring af te leggen, aangezien hij afhankelijk is van zijn moeder op dit moment en hij niet tegen haar in kan gaan. Daarnaast stelt de vader dat de door de rechtbank weergegeven verklaring van [minderjarige 2], in Nederland te willen blijven, niet kan worden gekwalificeerd als verzet. Ten aanzien van de minderjarige[minderjarige 1] stelt de vader dat zij op vrijwillige basis reeds is teruggekeerd naar Suriname alwaar zij haar school weer heeft voortgezet en dat het goed met haar gaat. Zij heeft met beide ouders contact via het computerprogramma Skype. De vader is van mening dat de minderjarigen op grond van artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950, Trb. 1951, 154 (hierna: EVRM) het recht hebben om hun gezamenlijke familieleven te leiden in hun gewone verblijfplaats te Suriname. Voorts is de vader van mening dat de moeder niet heeft aangetoond dat er sprake zou zijn van een ondragelijke toestand voor de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij een terugkeer naar Suriname. In dit verband merkt de vader op dat uit de mening van de minderjarige [minderjarige 1], inhoudende dat zij zo snel mogelijk wenste terug te keren naar Suriname, dient te worden geconcludeerd dat de weigeringsgrond, zoals door de moeder in deze aangevoerd, niet aanwezig is. Voorts verzoekt de vader het verzoek van de moeder, een onderzoek te gelasten, af te wijzen. Dit verzoek is voor het eerst in hoger beroep gedaan en een dergelijk onderzoek zal de procedure vertragen, hetgeen naar de aard van de procedure, die gericht is op snelle afhandeling, niet passend is. De vader stelt voorts dat hij altijd de overeengekomen afspraken is nagekomen, zodat er geen reden is om aan te nemen dat hij dit in de toekomst niet zal blijven doen. De vader betwist voorts met klem dat hij de moeder en de minderjarigen heeft mishandeld.
6.
Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op juiste gronden geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel en andere beslissing zouden moeten leiden.
7.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat met het door de moeder overgelegde proces-verbaal van de aangifte tegen de vader bij de politie van 9 augustus 2013 ter zake van mishandelingen in de gehele huwelijkse en voorhuwelijkse periode, onvoldoende is aangetoond dat sprake is of zal zijn van een ondragelijke situatie, in de zin van artikel 13 lid 1 onder b HKOV. De aangifte betreft een, eerst na het afgeven van de bestreden beschikking opgemaakte, eenzijdige verklaring van de moeder en is in een zodanig laat stadium van de onderhavige procedure in het geding gebracht dat daaraan, mede gelet op de ontkenning met klem door de vader van de daarin beschreven mishandelingen, door het hof geen consequenties kunnen worden verbonden.
8.
Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat ook in hoger beroep niet is gebleken van verzet tegen terugkeer naar Suriname bij de minderjarige [minderjarige 2]. De verklaringen van [minderjarige 2] vertoonden ook bij het hof aanzienlijke inconsistenties en brengen het hof mede daardoor tot het oordeel dat bij [minderjarige 2] nog niet die mate van rijpheid aanwezig is dat het gerechtvaardigd is dat met zijn mening rekening wordt gehouden. Voorzover [minderjarige 2] de woorden “weglopen” of “zelfmoord” of woorden van gelijke strekking in de mond genomen heeft, gaat het hof hieraan voorbij, nu [minderjarige 2], gelet op zijn leeftijd en op het ontbreken van een voldoende mate van rijpheid bij hem en in het licht van alles dat daaraan vooraf is gegaan, naar het oordeel van het hof het gewicht van die woorden onvoldoende op waarde zal kunnen schatten en de consequenties van het gebruik daarvan onvoldoende zal kunnen overzien. Dat [minderjarige 2] zich verantwoordelijk voelt of ouder overkomt dan hij is, zoals uit het door de moeder overgelegde stuk van Bureau Jeugdzorg Zuid Holland zou blijken, doet naar het oordeel van het hof aan het voorgaande niet af.
9.
Gelet op de aard van de onderhavige procedure en het ontbreken van de noodzaak daartoe is naar het oordeel van het hof geen ruimte aanwezig voor het gelasten van een deskundigenonderzoek. Het hof zal het verzoek van de moeder dienaangaande derhalve afwijzen. Het hof merkt daarbij op dat ook in Suriname eventueel voor de minderjarigen noodzakelijke hulpverlening zal kunnen worden ingeschakeld.
10.
Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen voor het overige over en weer naar voren is gebracht geen bespreking meer.
11.
Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen, met dien verstande dat het hof, nu de door de rechtbank bepaalde datum van teruggeleiding vanwege dit hoger beroep is achterhaald, de overdracht van de minderjarigen aan de vader op uiterlijk 31 augustus 2013 zal gelasten.
12.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
13.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, met dien verstande dat ten aanzien van de datum van teruggeleiding wordt beslist als volgt:
gelast de onmiddellijke teruggeleiding van de minderjarigen [naam minderjarige 2], geboren [in] 2001 te [geboorteplaats] en [naam minderjarige 3], geboren [in] 2008 te [geboorteplaats], naar Suriname uiterlijk op 31 augustus 2013, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar Suriname en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen naar Suriname, dat de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven op uiterlijk 31 augustus 2013, opdat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Suriname;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Stille en Mink, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2013.