ECLI:NL:GHDHA:2013:3850

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
200.131.418-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige in jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De minderjarige, geboren in 1998, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, die op 22 juli 2013 een machtiging had verleend voor haar opname in gesloten jeugdzorg tot 22 januari 2014. De minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de gesloten jeugdzorg op te heffen of de termijn daarvan te bekorten. Ze voerde aan dat ze zich niet thuis voelde in de gesloten instelling en dat ze een herkansing wilde in een open instelling.

Jeugdzorg, de verweerster in deze zaak, stelde dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen had die haar ontwikkeling belemmerden en dat de gesloten plaatsing noodzakelijk was om te voorkomen dat zij zich aan de zorg zou onttrekken. De moeder en vader van de minderjarige waren ook betrokken bij de procedure en stelden dat een gesloten plaatsing niet gerechtvaardigd was, waarbij de moeder verwees naar de mogelijkheid van een open instelling en de vader betoogde dat de minderjarige zich niet zou onttrekken aan de zorg.

Het hof overwoog dat volgens artikel 29b lid 3 van de Wet op de Jeugdzorg een machtiging tot opneming van een minderjarige in gesloten jeugdzorg slechts kan worden verleend indien er ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen zijn. Het hof concludeerde dat de minderjarige ernstige gedragsproblemen vertoonde, die een gesloten plaatsing noodzakelijk maakten. De machtiging tot uithuisplaatsing werd dan ook bekrachtigd, en het hof wees het meer of anders verzochte af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van gesloten jeugdzorg in situaties waar de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige in het geding zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 9 oktober 2013
Zaaknummer : 200.131.418/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 13-2143
Zaaknummer rechtbank : C/10/428782
[de minderjarige],
geboren op[in] 1998 te[woonplaats],
wonende te [woonplaats], thans feitelijk verblijvende te[woonplaats], locatie [verblijfplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. S.R. Kwee te Rotterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1.
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F.R. Menso te Alkmaar,
2.
[de vader],
wonende te[woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Y. L. Zandbergen te Rotterdam,
3.
[de pleegmoeder],
wonende te[woonplaats],
hierna te noemen: de pleegmoeder.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De minderjarige is op 7 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
22 juli 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 5 september 2013 een verweerschrift ingediend.
Jeugdzorg heeft op 6 september 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de minderjarige op 16 september 2013 een faxbericht met bijlage ingekomen.
De zaak is op 18 september 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting zijn verschenen:
- de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat;
- namens Jeugdzorg: mevrouw Y. Putter en mevrouw J. van Dorp;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat; en
- de pleegmoeder.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is met ingang van 22 juli 2013 machtiging verleend om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven tot
22 januari 2014.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de machtiging de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg, van 22 juli 2013 tot 22 januari 2014.
2.
De minderjarige verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en zo mogelijk alsnog te bepalen dat de gesloten jeugdzorg ten aanzien van haar wordt opgeheven, subsidiair dat de termijn daarvan wordt bekort.
3.
De minderjarige stelt zich op het standpunt dat ten onrechte een machtiging is verleend om haar te doen opnemen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Zij voert daartoe aan dat zij een herkansing wil om in een open instelling te verblijven. In de gesloten instelling voelt zij zich echt opgesloten en zij voelt zich daar ook niet thuis of geaccepteerd. Voorts betoogt de minderjarige dat zij haar uiterste best wil doen om zichzelf onder controle te krijgen en een verlofstatus te verdienen binnen het zogeheten ‘you turn plan’. Daarnaast is het mogelijk dat zij de tweede klas van de Havo niet kan overdoen binnen de gesloten jeugdzorg, aldus de minderjarige. De minderjarige concludeert dat niet dan wel niet voldoende is gebleken dat de alternatieven voor gesloten plaatsing zijn beproefd.
4.
Jeugdzorg stelt dat de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken. Daartoe wordt aangevoerd dat de noodzakelijke uithuisplaatsing van de minderjarige bij de pleegmoeder naar de open behandelgroep van De Hoop, en vervolgens naar de gesloten jeugdzorg en thans naar een ZIKOS afdeling wegens onhandelbaar gedrag maakt dat plaatsing binnen de gesloten jeugdzorg gerechtvaardigd is.
5.
De moeder stelt dat een gesloten plaatsing niet gerechtvaardigd is. Volgens de moeder kan de minderjarige nog steeds terecht in een open instelling zoals het Triversum in Alkmaar. Voorts stelt de moeder dat het gedrag van de minderjarige verklaard kan worden door de ontheffing van de moeder uit het gezag en de bijwerkingen van de vele medicijnen die de minderjarige krijgt.
6.
De vader voert nog aan dat niet voldaan is aan de gronden van een gesloten plaatsing, nu de minderjarige zich niet zal onttrekken aan de zorg die zij nodig heeft. Hij acht een gesloten plaatsing niet in het belang van de minderjarige.
7.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 29b lid 3 van de Wet op de jeugdzorg wordt een machtiging tot opneming van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts verleend indien de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
8.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting stelt het hof vast dat de minderjarige in een gesloten instelling is geplaatst, omdat zij ernstige gedragsproblemen vertoonde, bestaande uit agressief, explosief en dreigend gedrag. Alvorens de minderjarige gesloten werd geplaatst, verbleef zij bij de pleegmoeder. Deze plaatsing kon vanwege de ernstige problematiek van de minderjarige niet meer worden gehandhaafd. De minderjarige werd daarop op 19 maart 2013 voor een observatie en behandeling opgenomen op een open leefgroep in [verblijfplaats] te [woonplaats]. Er bleef daar sprake van zeer agressieve en explosieve buien. Op 26 juni 2013 escaleerde de situatie met de minderjarige zodanig dat zij werd geplaatst op de gesloten crisisopvang van [verblijfplaats] te [woonplaats]. Ook daar liet de minderjarige agressief en dreigend gedrag zien. Zij kon op de gesloten crisisopvang slechts een week blijven, waarna een machtiging tot plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg is gevraagd, welke bij beschikking van 2 juli 2013 voor de duur van vier weken is verleend. Bij de bestreden beschikking is de machtiging voor gesloten jeugdzorg verleend tot 22 januari 2014. De minderjarige is binnen de gesloten jeugdzorg van [verblijfplaats] te [woonplaats] geplaatst. Zij blijft gedurende haar verblijf bij [verblijfplaats] boos en heeft dagelijks ongeveer driemaal een afzonderingsmoment nodig. De minderjarige kan hierdoor niet behandeld worden binnen de opname. Voorts is het gedrag van de minderjarige dermate storend voor de groepsgenoten en strookt de ingrijpende maatregel om de minderjarige te separeren niet met de behandeling binnen de gesloten jeugdzorg en is dit voor de minderjarige niet goed. De veiligheid van de minderjarige in [verblijfplaats] is onvoldoende te garanderen. De minderjarige is daarop op 14 augustus 2013 overgeplaatst naar de Afdeling voor Zeer Intensieve Kortdurende Observatie en Stabilisatie (ZIKOS) te [woonplaats]. Het doel van deze plaatsing, welke maximaal drie maanden zal duren, is crisisinterventie en stabilisatie van de minderjarige. Als de minderjarige voldoende is gestabiliseerd, zal zij terugkeren bij [verblijfplaats]. Het hof gaat er van uit dat zij dan zo veel mogelijk hulp op maat zal krijgen en dat nader onderzoek zal worden gedaan naar de oorzaak van haar agressieve en onvoorspelbare gedrag. Het toekomstperspectief van de minderjarige ligt uiteindelijk bij een plaatsing bij de pleegmoeder. Gezien de ernstige gedragsproblemen van de minderjarige, komt een behandeling vanuit een open setting, hoe graag de minderjarige en haar ouders dit ook wensen, naar het oordeel van het hof thans onvoldoende tegemoet aan de ontwikkelingsbehoeften van de minderjarige en de veiligheid die zij bij de vervulling van die behoeften nodig heeft.
9.
Gelet op het hiervoor overwogene was en is er naar het oordeel van het hof sprake van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen aan de zijde van de minderjarige die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zij zich aan de benodigde zorg zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. De machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in gesloten jeugdzorg tot 22 januari 2014 is dan ook terecht verleend. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
10.
Mitsdien beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Van Dijk en Van Wijk, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 oktober 2013.