In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van twee minderjarigen na de echtscheiding van hun ouders. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.S.M. Dietz de Loos-Schrijver, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 februari 2013, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder zou zijn. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.Y. van der Bijl, verzocht om handhaving van deze beschikking.
Tijdens de zitting op 11 september 2013 werd het proces gevoerd met de aanwezigheid van beide ouders en vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming. De vader had aanvankelijk verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het eenhoofdig gezag te verkrijgen, maar trok dit verzoek tijdens de zitting in. De moeder stelde dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij haar moesten hebben, omdat zij daar naar school gaan en hun huisarts gevestigd is. De raad voor de kinderbescherming steunde deze stelling.
Het hof overwoog dat, hoewel er veel is voorgevallen tussen de ouders, het in het belang van de minderjarigen wenselijk was om stabiliteit te bieden. De minderjarigen waren goed geïntegreerd in hun school en omgeving bij de moeder. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank dat de hoofdverblijfplaats bij de moeder moest zijn, maar vernietigde de beschikking voor zover deze de zorgregeling betrof. Het hof stelde een nieuwe zorgregeling vast, die de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders verdeelde. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof wees het overige verzoek van de vader af.