ECLI:NL:GHDHA:2013:3832

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
10 oktober 2013
Zaaknummer
200.123.311-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. Kamminga
  • J. Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot onderbewindstelling van goederen van rechthebbende

Op 9 oktober 2013 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de onderbewindstelling van de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 december 2012, waarin op verzoek van zijn broer, [broer 1], een bewind was ingesteld over zijn goederen. De rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat mr. C.J. Berghout, betoogde dat hij in staat was zijn financiën zelf te beheren en dat er onvoldoende bewijs was dat hij daartoe niet in staat zou zijn. Tijdens de zitting op 5 september 2013 waren de broers en zus van de rechthebbende, die als belanghebbenden waren aangemerkt, niet verschenen. De bewindvoerder, mevrouw [A], gaf aan dat het moeilijk te beoordelen was of de rechthebbende in staat was zijn financiën te beheren.

Het hof overwoog dat, volgens artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, een bewind kan worden ingesteld indien een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. Het hof concludeerde dat er geen voldoende onderbouwing was voor de stelling dat de rechthebbende niet in staat was om zijn financiën te beheren. De broer van de rechthebbende was niet ter zitting verschenen om zijn verzoek nader toe te lichten, en de rechthebbende zelf had aangegeven dat hij in staat was om zijn financiën zelfstandig te beheren. Daarom vernietigde het hof de bestreden beschikking en wees het verzoek van [broer 1] af. De taak van de bewindvoerder eindigde als gevolg van deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 9 oktober 2013
Zaaknummer : 200.123.311/01
Rekestnummer rechtbank : 1203920 EJ VERZ 12-82902 SGR
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoeker hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat mr. C.J. Berghout te Delft.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1.
[broer 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [broer 1],
2.
[zus 1],
wonende te Bodegraven,
hierna te noemen: [zus 1],
3.
[broer 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [broer 2],
4.
Stichting CAV,
gevestigd te Zoetermeer,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De rechthebbende is op 6 maart 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 december 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft.
Bij het hof is voorts van de zijde van de rechthebbende op 21 maart 2013 een brief van 20 maart 2013 met als bijlage het verzoekschrift uit de eerste aanleg ingekomen.
De zaak is op 5 september 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mevrouw [A] namens de bewindvoerder;
[broer 1], [zus 1] en [broer 2] (verder: de broers en zus van de rechthebbende) zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is op verzoek van [broer 1] een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende en is Stichting CAV benoemd tot bewindvoerder van de rechthebbende.
Het hof gaat uit van de door de kantonrechter vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de onderbewindstelling van de goederen van de rechthebbende.
2.
De rechthebbende verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van [broer 1] af te wijzen.
3.
De rechthebbende betoogt dat hij wel voldoende in staat is zijn financiën te beheren. In zijn visie heeft [broer 1] onvoldoende aangetoond dat hij daartoe niet in staat zou zijn. De rechthebbende was niet op de hoogte van het ingediende verzoek, waardoor hij in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd. De rechthebbende geeft aan dat hij een tijdje opgenomen is geweest, maar inmiddels weer een eigen woning heeft. Hij krijgt maandelijks naast zijn AOW een klein pensioen en heeft er voor gezorgd dat alle vaste lasten automatisch betaald worden.
4.
Ter zitting heeft de bewindvoerder meegedeeld dat het lastig is om in te schatten of de rechthebbende in staat is zijn financiën te beheren.
5.
Het hof overweegt als volgt. Indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, kan een bewind worden ingesteld, zoals bedoeld in artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), over één of meer van zijn goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
6.
Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van voornoemd artikel. In het dossier bevinden zich geen stukken waaruit kan worden opgemaakt dat de rechthebbende als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat zou zijn om ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk te behartigen. In het inleidend verzoek staat slechts het volgende vermeld: “heer kan door psychiatrische ziekte financiën niet meer zelf beheren”. Nadere onderbouwing van het inleidend verzoek ontbreekt. In hoger beroep is [broer 1], de broer van de rechthebbende en verzoeker in eerste aanleg, niet ter zitting verschenen om zijn inleidend verzoek nader toe te lichten. Evenmin zijn de andere broers en/of zus van de rechthebbende ter zitting verschenen om hun visie omtrent de situatie van de rechthebbende kenbaar te maken. De rechthebbende heeft zelf te kennen gegeven dat hij thans in staat is zelfstandig zijn financiën te beheren, hetgeen niet, althans onvoldoende, is weersproken. Derhalve is het hof van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat de gronden zoals vermeld in artikel 1:431, eerste lid, BW aanwezig zijn, zodat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het inleidend verzoek van [broer 1] zal afwijzen. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:448 lid 4 in samenhang met artikel 1:384 BW eindigt als gevolg daarvan de taak van de bewindvoerder daags na deze uitspraak .

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van [broer 1] af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Kamminga en Stuurop, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2013.