In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Verschoor, is in hoger beroep gekomen van een beschikking die op 21 december 2012 was gegeven. De vader, de andere ouder van de minderjarige, is niet verschenen op de zitting. De moeder verzoekt het hof om de informatieregeling, zoals vastgesteld door de rechtbank, te vernietigen. De rechtbank had bepaald dat de moeder de vader minstens eenmaal per maand schriftelijk moest informeren over het wel en wee van hun minderjarige kind, en dat zij de vader onmiddellijk moest informeren bij ziekte van het kind en voorafgaand aan buitenlandse reizen.
Het hof heeft de feiten van de eerste aanleg overgenomen, waarbij is vastgesteld dat de ouders van de minderjarige, geboren in 2009, zijn. De vader heeft het kind erkend. De moeder stelt dat zij niet op de hoogte was van de inhoud van de brief van haar voormalige advocaat aan de rechtbank en dat de informatieregeling te ver gaat. Ze vindt het onduidelijk wat er precies onder 'wel en wee' moet worden verstaan en geeft aan dat zij de vader zal informeren over gewichtige aangelegenheden, zoals ziekte en buitenlandse reizen.
Het hof overweegt dat de informatieregeling de belangen van de minderjarige niet schaadt, maar ziet aanleiding om de regeling aan te passen. Het hof beslist dat de moeder de vader moet informeren over gewichtige aangelegenheden betreffende de minderjarige, bij ziekte en voorafgaand aan reizen naar het buitenland. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen is, en er wordt een nieuwe informatieregeling vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het hof wijst het overige in hoger beroep verzochte af.