In deze zaak, die op 9 oktober 2013 door het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage. De vader had in hoger beroep beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank die de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder had vastgesteld en haar vervangende toestemming verleende om met de minderjarigen naar Oss te verhuizen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.H. Remmelink, betoogde dat de verhuizing niet in het belang van de kinderen was en dat de hoofdverblijfplaats bij hem zou moeten zijn. De moeder, bijgestaan door advocaat mr. B.L.A. Ruijs, voerde aan dat de verhuizing noodzakelijk was vanwege haar nieuwe werk en dat het in het belang van de kinderen was om stabiliteit te bieden.
Het hof oordeelde dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, aangezien de moeder een nieuwe baan had in Oss en het voor haar niet mogelijk was om in Zoetermeer een woning te vinden. Het hof benadrukte dat het belang van de minderjarigen voorop staat en dat stabiliteit in hun leven belangrijk is. De vader had geen overtuigende argumenten aangedragen die de verhuizing zouden kunnen tegenhouden. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder blijft en dat zij toestemming heeft om met hen naar Oss te verhuizen.
Daarnaast werd de zorgregeling tussen de ouders besproken. Het hof oordeelde dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet uitvoerbaar was voor de vader en stelde een nieuwe regeling vast die rekening hield met de praktische situatie van beide ouders. De vader kreeg de minderjarigen gedurende de zomervakantie en in de weekenden, waarbij de moeder de kinderen bij hem bracht. Het hof verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wees het in hoger beroep meer of anders verzochte af.