ECLI:NL:GHDHA:2013:3829

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
10 oktober 2013
Zaaknummer
200.130.109-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. van Leuven
  • J. Burgerhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van ondertoezichtstelling van minderjarigen na verbeteringen in de situatie van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in juli 2013 hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, die op 16 april 2013 de ondertoezichtstelling had verlengd. De moeder voerde aan dat de situatie van de minderjarigen was verbeterd en dat er geen aanleiding meer was voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. Ze stelde dat ze zelf zorg had gedragen voor de ontwikkeling van haar kinderen, waaronder het creëren van een geordende structuur en het regelen van een schoolplaats voor haar oudste kind met een cluster 4 indicatie.

Jeugdzorg, de verweerster in hoger beroep, betwistte de stellingen van de moeder en stelde dat de zorgen over de minderjarigen nog steeds aanwezig waren. Ze wezen op de risico's van de huidige situatie, waarbij de moeder zes avonden per week in haar eigen café werkte, en dat de zorg voor de minderjarigen onvoldoende gewaarborgd was. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen.

Het hof oordeelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling in het verleden aanwezig waren, maar dat deze thans niet meer aanwezig waren. De moeder had haar situatie verbeterd, had de zorg voor haar kinderen goed geregeld en er waren geen bedreigende relaties meer. Het hof heeft daarom de ondertoezichtstelling van de minderjarigen opgeheven en de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze de ondertoezichtstelling betrof. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de overige onderdelen van de bestreden beschikking bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 9 oktober 2013
Zaaknummer : 200.130.109/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 13-486
Zaaknummer rechtbank : C/10/418472
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N. van Bremen te Rotterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 8 juli 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 april 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 19 augustus 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de moeder op 7 augustus 2013 een V-formulier van 6 augustus 2013 met bijlagen ingekomen.
De raad heeft bij brief van 12 augustus 2013 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 11 september 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [X] namens Jeugdzorg.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren [in] 1999 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1]);
  • [minderjarige 2], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2]), en
  • [minderjarige 3], geboren [in] 2009 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 3]),
(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen) verlengd tot 5 april 2014. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen tot 5 april 2014.
2.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verleende verlenging voor ondertoezichtstelling voor alle minderjarigen in te trekken, subsidiair deze in te trekken voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Een en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
3.
Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
4.
De moeder voert aan dat er in de huidige situatie geen aanleiding is voor een verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen. De minderjarigen verkeren niet meer in de zorgelijke situatie van vorig jaar. De wettelijke gronden voor de uithuisplaatsing zijn niet aanwezig. De moeder heeft ervoor gezorgd dat [minderjarige 1] een dagbesteding heeft, een geordende structuur en leefomgeving gecreëerd, alsmede een cluster 4 indicatie en CIZ indicatie verzorgd, zonder hulp van de gezinsvoogd. Het gaat relatief goed op school met [minderjarige 1]. Zij heeft grote stappen gemaakt wat betreft haar gedrag en resultaten. De moeder heeft haar het afgelopen jaar goede zorg en begeleiding geboden. Ook [minderjarige 2] en [minderjarige 3] boeken vooruitgang op school en thuis. Volgens de moeder is vooral ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onvoldoende reden om de ondertoezichtstelling te verlengen.
5.
Jeugdzorg verweert zich daartegen als volgt. De belangen van de minderjarigen worden verwaarloosd bij de opheffing van de ondertoezichtstelling. De zorgen over de minderjarigen zijn nog steeds bij Jeugdzorg aanwezig. De moeder ontkent die en stelt zich zorgvermijdend op. De zorgaanbieder kan daardoor geen hulpverlening aanbieden. In het verleden zijn de minderjarigen blootgesteld aan gevaarlijke situaties door de moeder. Inmiddels werkt de moeder zes avonden per week in haar eigen café. Jeugdzorg acht de door de moeder geregelde oppas onvoldoende om de zorg over de minderjarigen te dragen gedurende die avonden.
6.
Het hof stelt voorop dat ter toetsing voorligt de vraag of de minderjarigen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald, of, naar is te voorzien, zullen falen.
7.
Naar het oordeel van het hof heeft de kinderrechter terecht geoordeeld dat de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling aanwezig waren. Het hof is van oordeel dat de gronden daarvoor thans niet meer aanwezig zijn. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. Er was sprake van een zorgelijke situatie in het gezin van de moeder. Zo waren er zorgen rondom de ontwikkeling van de minderjarigen, die in het verleden waren blootgesteld aan huiselijk geweld. Ten aanzien van [minderjarige 1] was sprake van seksueel overschrijdend gedrag. Daarnaast waren er aan de zijde van de moeder problemen rondom haar huisvestiging en financiële situatie. Jeugdzorg had de intentie [minderjarige 1] eind 2012 te laten deelnemen aan een intensieve gedragsbehandeling voor haar problematiek bij Huize La Salle.Op het moment dat aldaar een plaats voor [minderjarige 1] beschikbaar was, bleek dat de verleende machtiging tot plaatsing van de minderjarige was verlopen. Op dat moment weigerden de moeder en [minderjarige 1] hun medewerking te verlenen aan een vrijwillige plaatsing bij Huize La Salle.Jeugdzorg heeft vervolgens haar voorwaardelijke goedkeuring verleend voor verder verblijf van [minderjarige 1] thuis. Slechts als de moeder een school voor [minderjarige 1] zou vinden met een cluster 4 indicatie, kon zij thuis blijven wonen. Dit is gebeurd. Sindsdien is de inmenging van Jeugdzorg in het gezin beperkt gebleven. Het is de moeder gelukt om, naast het organiseren van een plek op school voor [minderjarige 1], haar eigen huisvestingsproblematiek zelfstandig op te lossen. Daarnaast is zij een eigen café gestart om haar financiële situatie te verbeteren. Het hof is van oordeel dat de moeder de verzorging van de minderjarigen tijdens haar werk in het café voldoende heeft geregeld. Ook heeft de moeder in ieder geval al gedurende één jaar geen voor de minderjarigen bedreigende relaties meer zodat ook van daaruit voortvloeiende problemen geen sprake meer is. Voor zover Jeugdzorg betoogt dat sprake is geweest van veelvuldig schoolverzuim van de minderjarigen het afgelopen jaar, overweegt het hof dat niet gebleken is van enig actief optreden van Jeugdzorg op dat gebied. Thans - zo heeft Jeugdzorg ter zitting verklaard - houdt de leerplichtambtenaar zicht op de schoolgang van de minderjarigen, zodat het hof ervan uit gaat dat die gewaarborgd is.
8.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn. Het hof zal dan ook de ondertoezichtstelling van de minderjarigen per heden opheffen. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de ondertoezichtstelling van de minderjarigen betreft voor de periode vanaf heden en, in zoverre opnieuw beschikkende:
heft de ondertoezichtstelling van de minderjarigen met ingang van heden op;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Van Leuven en Burgerhart, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2013.