ECLI:NL:GHDHA:2013:3822

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
22-003712-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging, belediging en winkeldiefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van verbale en fysieke bedreiging van drie buurtgenoten, belediging van politieambtenaren en het plegen van winkeldiefstallen. De feiten vonden plaats in Rotterdam in 2011, waarbij de verdachte onder andere met een mes dreigde en beledigende woorden richtte aan de politie. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestig dagen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder haar alcoholverslaving en psychische problemen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, wat heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers. Het hof heeft ook vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers. De uitspraak benadrukt de noodzaak van respect voor politieambtenaren en de gevolgen van crimineel gedrag voor de samenleving.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003712-12
Parketnummers: 10-661253-11, 10-663124-11 (ttz gev.),
10-663151-11 (ttz gev.) en 10-662321-11 (TUL)
Datum uitspraak: 18 september 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 31 juli 2012 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortejaar] 1976,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting(en) in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 september 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts zijn er beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is bij een drietal inleidende dagvaardingen - waarvan de feiten, nu de zaken in eerste aanleg zijn gevoegd, door het hof zijn doorgenummerd - ten laste gelegd dat:
(parketnummer 10-661253-11)
1.
zij op of omstreeks 14 augustus 2011 te Rotterdam [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (met) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, - naar/in de richting van de keel van die [benadeelde partij 1] gebracht en/of
- voorgehouden/getoond aan die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of
- ( een) zwaaiende/stekende beweging(en) gemaakt in de richting van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2],
en/of
(daarbij) die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] dreigend de woorden toegevoegd : "Vuile Kankerslet ik maak je af" en/of "Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
zij op of omstreeks 14 augustus 2011 te Rotterdam [benadeelde partij 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [benadeelde partij 3] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, getoond/voorgehouden en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Daar staat nog zo'n flikkertje, jou pak ik ook nog", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
zij op of omstreeks 27 juli 2011 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 6] en/of [benadeelde partij 7], hoofdagent(en) en/of agent van Regiopolitie Rotterdam Rijnmond, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, die [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 6] en/of [benadeelde partij 7] en/of [benadeelde partij 5] in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Jullie zijn kankerlijers, kankerpolitie, jullie zijn kanker fascisten" en/of "jullie zijn kankerlijers, jullie willen me naaien, jullie zijn kanker politie" en/of "je bent een kanker wijf, kanker hoer" en/of "dombo, je bent een kut wijf, kanker slet", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
(parketnummer 10-663124-11)
4.
zij op of omstreeks 16 december 2011 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (onder andere) lasagne en/of poffertjes en/of pizza, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn B.V. (vestiging Hesseplaats), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(parketnummer 10-663151-11)
5.
zij op of omstreeks 29 november 2011 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meerdere tshirt(s), althans kleding, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan WE Netherlands B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 14 augustus 2011 te Rotterdam [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (met) een mes - in de richting van de keel van die [benadeelde partij 1] gebracht en
- voorgehouden/getoond aan die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en
- zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2],
en
(daarbij) die [benadeelde partij 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Vuile kankerslet
,ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
zij op 14 augustus 2011 te Rotterdam [benadeelde partij 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [benadeelde partij 3] een mes getoond/voorgehouden en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Daar staat nog zo'n flikkertje, jou pak ik ook nog";
3.
zij op 27 juli 2011 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 6] en/of [benadeelde partij 7], hoofdagenten of agent van Regiopolitie Rotterdam Rijnmond, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden
:"Jullie zijn kankerlijers, kankerpolitie, jullie zijn kankerfascisten" en/of "jullie zijn kankerlijers, jullie willen me naaien, jullie zijn kankerpolitie" en/of "je bent een kankerwijf, kankerhoer" en/of "dombo, je bent een kutwijf, kankerslet";
4.
zij op 16 december 2011 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (onder andere) lasagne en poffertjes en pizza, toebehorende aan Albert Heijn B.V. (vestiging Hesseplaats);
5.
zij op 29 november 2011 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen T-shirts, toebehorende aan WE Netherlands B.V.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verklaringen van de getuigen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [getuige 1] van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat de verklaringen van deze personen, met wie de verdachte in een burenconflict is verwikkeld,  kort gezegd – onbetrouwbaar zijn.
Het hof acht deze, tot het bewijs gebezigde, verklaringen evenwel betrouwbaar. De verklaringen komen in hoofdlijnen overeen en worden ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 14 augustus 2011, waaruit blijkt dat de politie direct na het gebeurde op straat, voor de woning van de aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], een keukenmes heeft aangetroffen. Dat de verklaringen niet tot in detail overeenkomen, doet naar ’s hofs oordeel geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van die verklaringen.
De raadsman van de verdachte heeft daarnaast betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde nu – kort gezegd – de aangever [benadeelde partij 3] de enige is die heeft verklaard dat hij de verbale bedreiging heeft gehoord en er mitsdien niet voldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Het hof overweegt dienaangaande allereerst dat door de raadsman wordt miskend dat artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan. Het hof verwerpt het verweer nu de verklaring van de aangever naar ’s hofs oordeel voldoende steun vindt in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot de onder 4 ten laste gelegde diefstal verklaard  kort samengevat - dat zij naar het toilet moest en dat zij daarom de winkel is uitgelopen zonder de goederen af te rekenen. De verdachte heeft voorts verklaard dat zij er niet aan heeft gedacht om, alvorens de winkel te verlaten, de goederen in de winkel achter te laten.
Het hof overweegt dienaangaande dat deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het onder 4 en 5 bewezen verklaarde levert op:

Diefstal, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsook op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan verbale en fysieke bedreiging van drie buurtgenoten. Een dergelijk misdrijf brengt doorgaans gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers teweeg.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan belediging van politieambtenaren, een en ander op de wijze zoals bewezen verklaard. Aldus heeft de verdachte de eer en goede naam van de betreffende politieambtenaren aangetast. Dergelijk gedrag getuigt bovendien van gebrek aan respect voor politieambtenaren en het door hen vertegenwoordigde openbaar gezag.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het plegen van winkeldiefstallen. Winkeldiefstallen veroorzaken overlast en financiële schade aan winkelbedrijven.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 augustus 2013, waaruit blijkt dat zij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, waarbij ook tot gevangenisstraffen. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Mede rekening houdend met het feit dat de verdachte, die thans erkent dat zij kampt met een alcoholverslaving en psychische problemen, tracht haar leven weer op de rails te krijgen, hetgeen door oplegging van de door de advocaat-generaal geëiste straf zou worden doorkruist, is het hof - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur met aftrek van voorarrest en met als bijzondere voorwaarde  kort gezegd - verplicht reclasseringscontact een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 400,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 150,-, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De hoogte van de vordering is door en namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 150-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
De toewijzing van de vordering tot schadevergoeding brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 150,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 350,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 150,-, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De hoogte van de vordering is door en namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 150,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
De toewijzing van de vordering tot schadevergoeding brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 150,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 4]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 50,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De hoogte van de vordering is door en namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag.
De toewijzing van de vordering tot schadevergoeding brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 50,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2011 onder parketnummer 10-662321-11 is de verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
In plaats daarvan zal het hof evenwel - gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken - een taakstraf voor de duur van 28 uren, subsidiair 14 dagen vervangende hechtenis, gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 266, 267, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
34 (vierendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van de vaststelling van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften haar te geven door of namens de Reclassering, ook indien dat inhoudt het volgen van een behandeling, zolang de Reclassering zulks nodig acht, waarbij de Reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,- (honderdvijftig euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van
€ 150,- (honderdvijftig euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,- (honderdvijftig euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van
€ 150,- (honderdvijftig euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 50,- (vijftig euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4], een bedrag te betalen van
€ 50,- (vijftig euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2011, onder parketnummer 10-662321-11, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, te vervangen door een
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. J.W. van Rijkom, in bijzijn van de griffier mr. H. Biemond.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 september 2013.