1subsidiair.
zij op of omstreeks 15 januari 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vals(e) of vervalst(e) (medische) verklaring(en),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte deze verklaring(en) heeft ingediend of laten indienen als stukken van overtuiging in een aanvraag voor een verblijfsvergunning en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- die verklaring(en) valselijk zijn opgesteld in naam van [benadeelde partij 1] en in naam van [benadeelde partij 2] en
- op die verklaring(en) de handtekening(en) van die [benadeelde partij 1] en die [benadeelde partij 2] zijn geplaatst en
- op die verklaring(en) een briefhoofd en een stempel van het Academisch Ziekenhuis in Paramaribo en een briefhoofd van het Ministerie van Volksgezondheid in Suriname is geplaatst;
2.
zij in of omstreeks de periode van 15 januari 2010 tot en met 15 september 2010 te
's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door één of meer listige kunstgrepen de Immigratie- en Naturalisatiedienst te bewegen tot de afgifte van een verblijfsvergunning, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid twee valse/vervalste (medische) verklaringen heeft ingediend of laten indienen om daarmee aan te tonen dat aan medeverdachte [medeverdachte] een verblijfsvergunning verleend zou moeten worden in het belang van zijn kinderen, omdat zij in Suriname niet de voor hen noodzakelijke medische behandeling zouden kunnen krijgen, waardoor het onmogelijk zou zijn om het gezinsleven in Suriname uit te oefenen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnota, het verweer gevoerd – zakelijk weergegeven - dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van hetgeen haar is ten laste gelegd. Hiertoe heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het plegen van de ten laste gelegde feiten. Er bestond voor haar geen enkele aanleiding om aan de echtheid van de documenten te twijfelen. De verdachte was immers niet bekend met de in de documenten genoemde namen en zij kon derhalve niet opmerken dat deze onjuist waren gespeld. Ook de overige spel- en stijlfouten en het gebruik van hetzelfde lettertype in beide documenten hebben geen vraagtekens bij de verdachte hoeven op te roepen.
Voor wat betreft het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen bewijs aanwezig is voor het element ‘voorgenomen misdrijf’ en ‘oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling’.
Het hof overweegt hieromtrent als volt.
Het hof heeft, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, vastgesteld dat sprake is van de volgende feiten en omstandigheden:
- verdachte heeft op of kort voor 15 januari 2010 een tweetal documenten verstrekt aan haar raadsvrouw;
- door de raadsvrouw van de verdachte zijn in het kader van de aanvraag verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ten behoeve van de partner van de verdachte, op 15 januari 2010, deze documenten doorgezonden aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND);
- deze documenten betreffen een schriftelijke ‘verklaring’ van het Academisch Ziekenhuis in Paramaribo d.d. 12 januari 2010 en een “brief” van het Ministerie van Volksgezondheid in Suriname d.d. 14 januari 2010;
- Na onderzoek door de IND is gebleken dat de instanties welke de brieven zouden hebben opgesteld c.q. de personen die deze zouden hebben getekend hebben verklaard deze brieven niet te hebben opgesteld c.q. te hebben getekend. Daarop is op 21 januari 2011 door een medewerker van de IND aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en (poging tot) oplichting door, onder meer, de verdachte;
- de beide documenten, die van verschillende instanties afkomstig zouden zijn, hebben nagenoeg dezelfde opmaak, opbouw en lettertype en bevatten nagenoeg dezelfde korte tekst van vier zinnen. De tekstuele overeenkomsten in beide brieven betreffen: de inhoud, de bewoordingen en zinsconstructie; de volgorde waarin de medicatie en hulpmiddelen zijn genoemd; en bevatten meerdere (dezelfde) taal- en stijlfouten. Bovendien is in de brief van het Ministerie van Volksgezondheid in Suriname, de naam van de directeur – die de brief zelf zou hebben ondertekend - verkeerd gespeld.
Het hof gaat op grond van de aangifte van de IND en de bovengenoemde vastgestelde feiten en omstandigheden omtrent de opmaak en inhoud van de betreffende documenten en de overeenkomsten daartussen, er vanuit dat deze documenten vals/vervalst zijn.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij het initiatief heeft genomen tot het doen opvragen van deze beide documenten in Suriname en dat deze documenten van groot belang waren voor het aanvragen van een verblijfstatus van haar partner in Nederland. Voorts heeft zij verklaard dat de documenten, gedateerd 12 en 14 januari 2010, per luchtpost vanuit Suriname naar Nederland zijn verzonden en dat zij het postpakket waarin zij zich bevonden, zelf heeft opgehaald, de beide documenten onder ogen heeft gehad en deze vervolgens aan haar raadsvrouw heeft gegeven, die deze – gelet op de datering van de begeleidende brief van de raadsvrouw - op 15 januari 2010 aan de IND heeft verzonden. Zij stelt dat de – bovenvermelde - overeenkomsten en fouten in de beide documenten haar niet zijn opgevallen en dat zij nimmer vraagtekens heeft geplaatst bij de authenticiteit van deze documenten.
Het Hof acht voormelde verklaring van verdachte ongeloofwaardig en overweegt daartoe het navolgende.
Naar het oordeel van het Hof bevatten de documenten dermate in het oog springende, taal- en stijlfouten, en vertonen zij -hoewel zij afkomstig zouden zijn van geheel verschillende officiële instanties- zulke opvallende tekstuele overeenkomsten, dat niet aannemelijk is dat dit verdachte is ontgaan. Dit klemt te meer, nu de functie die verdachte bekleedt met zich brengt dat zij de Nederlandse taal (zeer) goed beheerst en ervaren is in het lezen van stukken.
Voorts is het hof van oordeel dat ook de datering van de “brief” van het Ministerie van Volksgezondheid in Suriname (14 januari 2010) bij verdachte duidelijk vragen had moeten oproepen, nu deze datum bezwaarlijk valt te rijmen met de stelling van verdachte dat het document na het opstellen daarvan per post vanuit Suriname naar Nederland zou zijn verzonden en de datum (15 januari 2010) waarop dit document vervolgens door de raadsvrouw aan de IND is verzonden.
Het hof neemt het vorenstaande in ogenschouw en stelt vast dat de verdachte kennelijk iedere vorm van controle of navraag naar de echtheid van de documenten achterwege heeft gelaten en de voor haar zo van belang zijnde documenten eenvoudigweg aan de raadsvrouw heeft overhandigd ter verstrekking aan de IND.
Met dit handelen heeft verdachte, gegeven voormelde direct in het oog springende aanwijzingen, dat deze documenten vals c.q. vervalst waren, naar het oordeel van het hof minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij gebruik zou maken van valse/vervalste documenten. Gezien het doel waartoe deze documenten werden verstrekt heeft de verdachte aldus tevens getracht de IND ten onrechte te bewegen tot de afgifte van een verblijfsvergunning ten behoeve van haar partner.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan. Het hof verwerpt de verweren van de raadsvrouw.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op: