In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van bedreiging met geweld tegen twee benadeelde partijen op 11 december 2011 in 's-Gravenhage. De tenlastelegging omvatte het uiten van ernstige bedreigingen en het plegen van geweld, waaronder het geven van een vuistslag aan een van de benadeelden. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de primair ten laste gelegde feiten en heeft hem daarvan vrijgesproken. Het hof heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week voorwaardelijk. Het hof heeft deze vordering gehonoreerd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De verdachte heeft ook een eerdere voorwaardelijke veroordeling niet nageleefd, wat heeft geleid tot de beslissing om een taakstraf op te leggen in plaats van de eerder opgelegde jeugddetentie. Het hof heeft de zaak op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit beoordeeld.