ECLI:NL:GHDHA:2013:3749

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
3 oktober 2013
Zaaknummer
200.120.417-01 en 200.125.614-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Dijk
  • A. Stollenwerck
  • Burgers-Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en alimentatie in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de vaststelling van alimentatie na een echtscheiding. De man en de vrouw zijn in hoger beroep gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2012. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, terwijl de vrouw de verzoeken van de man afwijst en de beschikking bekrachtigd wil zien. De zaak betreft onder andere de verdeling van de aandelen in een advocatenmaatschap en een besloten vennootschap, alsook de kinderalimentatie voor hun vier minderjarige kinderen. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zou ontvangen, maar de man stelt dat hij niet in staat is om alimentatie te betalen vanwege zijn financiële situatie. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 20 april 2012, en heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld. Het hof oordeelt dat de man geen draagkracht heeft om kinderalimentatie of partneralimentatie te betalen, en bekrachtigt de beslissing van de rechtbank op dit punt. Daarnaast heeft het hof de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap beoordeeld, waarbij het de waarde van de aandelen in de vennootschap en de maatschap heeft vastgesteld. Het hof heeft de bestreden beschikking op verschillende punten vernietigd en opnieuw beslist over de verdeling van de auto, de teruggave van de inkomstenbelasting en de gemeenschapsschulden. De beschikking is uitgesproken op 28 augustus 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 28 augustus 2013
Zaaknummer : 200.120.417/01 en 200.125.614/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 11-177
[De man],
wonende te[woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.J.M.H. de Werd te Den Haag,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.M. Berkhout te Vlaardingen.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 17 januari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 oktober 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 6 maart 2013 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, en tevens houdende nevenverzoek tot voorwaardelijke vaststelling partneralimentatie, ingediend.
De man heeft op 18 april 2013 een verweerschrift op het incidenteel appel, tevens houdende nevenverzoek, ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 20 maart 2013 een brief van 19 maart 2013 met bijlage;
- op 28 juni 2013 twee afzonderlijke brieven van beide 25 juni 2013 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 20 juni 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
De hierna te noemen minderjarige [naam minderjarige] heeft bij brief, ingekomen bij het hof op 14 juni 2013, zijn mening kenbaar gemaakt.
De zaak is op 5 juli 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaten van beide partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
  • het verzoek tot een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de na te noemen minderjarigen afgewezen;
  • bepaald dat het aandeel van de vrouw in de advocatenmaatschap [naam maatschap]wordt toebedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 22.320,- en onder verrekening van de helft van die waarde met de man, te weten € 11.160,-;
  • bepaald dat de aandelen van de vrouw in de[naam B.V.] worden toebedeeld aan de vrouw tegen een negatieve waarde van -/- € 25.808,- en onder verrekening van de helft van die negatieve waarde met de man, als gevolg waarvan de man aan de vrouw € 12.904,- dient te betalen;
  • bepaald dat de man voor zijn rekening neemt en als eigen schulden zal voldoen: de schuld bij [naam bank] voor het meerdere van € 11.000,- inzake een verhoging van het doorlopend krediet, de schuld aan [naam Holding] van € 12.000,- en de schuld aan zijn ouders van € 13.500,-, zonder nadere verrekening met de vrouw;
  • bepaald dat de door de man vanaf januari 2012 teveel betaalde hypotheeklasten door de vrouw aan de man terugbetaald dienen te worden met verrekening van de door haar teveel betaalde hypotheekrente over de periode van januari 2011 tot juli 2011, en
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de echtscheidingsbeschikking op 20 april 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1.
In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna: kinderalimentatie, ten behoeve van de minderjarigen:
-[de minderjarige sub 1], geboren [in] 1996 te [geboorteplaats];
  • [de minderjarige sub 2], geboren[in]1999 te [geboorteplaats];
  • [de minderjarige sub 3], geboren[in]2004 te [geboorteplaats], en
  • [de minderjarige sub 4], geboren [in] 2006 te [geboorteplaats],
(hierna gezamenlijk de minderjarigen), en de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna: partneralimentatie.
2.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat:
  • het aandeel van de vrouw in de advocatenmaatschap [naam maatschap] wordt toebedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 22.320,- en onder verrekening van de helft van die waarde;
  • de aandelen van de vrouw in de[naam B.V.] worden toebedeeld aan de vrouw tegen een negatieve waarde van € 25.808,- en onder verrekening van de helft van die negatieve waarde met de man, als gevolg waarvan de man aan de vrouw € 12.904,- dient te betalen;
  • de vordering van de vrouw van € 7.000,- op[naam B.V.] niet voor verdeling in aanmerking komt;
  • de man voor zijn rekening neemt en als eigen schulden zal voldoen: de schuld bij [naam bank] voor het meerdere van € 11.000,- inzake een verhoging van het doorlopend krediet, de schuld aan [naam Holding] van € 12.000,- en de schuld aan zijn ouders van € 13.500,-, zonder nadere verrekening met de vrouw;
  • de door de man vanaf januari 2011 teveel betaalde hypotheeklasten door de vrouw aan de man terugbetaald dienen te worden
  • en, in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
  • het aandeel van de vrouw in de advocatenmaatschap [naam maatschap] wordt toebedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 22.320,- netto alsmede een bedrag aan goodwill ten bedrage van € 13.333,- bruto, onder verrekening van de helft van die waarde(n) met de man, te weten € 11.160,- en € 4.766,55, althans zodanige bedragen als het hof vermeent te behoren;
  • de aandelen van de vrouw in[naam B.V.] worden toegedeeld aan de vrouw, onder verrekening van een bedrag van € 8.421,- met de man, althans een zodanig bedrag als het hof vermeent te behoren;
  • de vordering van de vrouw op[naam B.V.] van € 7.000,- aan de vrouw wordt toegescheiden onder verrekening van € 3.500,- met de man;
  • te bepalen dat de schulden van partijen terzake het doorlopend krediet bij de [naam bank] ten bedrage van € 22.000,-, de schuld aan [naam Holding] ten bedrage van € 12.000,-, de schuld aan de ouders van de man ten bedrage van € 13.500,-, alsmede de schuld van de vrouw bij een vriendin voor hun rekening dienen te nemen en te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn, althans zodanig te bepalen als het hof vermeent te behoren;
  • te bepalen dat de door de man vanaf januari 2011 te veel betaalde hypotheeklasten door de vrouw aan de man terugbetaald dienen te worden, althans zodanig te bepalen als het hof vermeent te behoren;
  • te bepalen dat de belastingteruggaven 2010 aan degene wordt toebedeeld op wiens naam de teruggave staat onder verrekening van de helft van die teruggave met de ander.
3.
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Indien en voor zover het hof het verzoek van de man tot verdeling bij helfte van de belastingteruggaven van partijen over 2010 zal toewijzen, verzoekt de vrouw eveneens te bepalen dat de belastingteruggaven over 2011 bij helfte gedeeld dienen te worden.
In incidenteel appel verzoekt de vrouw de bestreden beschikking te vernietigen voor zover haar verzoek tot het verkrijgen van kinderalimentatie is afgewezen en voor zover het betreft de toescheiding van de[naam en type auto]aan haar voor een waarde van € 8.500,- en, in zoverre opnieuw beschikkende:
  • de door de man aan haar te betalen kinderalimentatie, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding, althans met ingang van een door het hof te bepalen datum, te bepalen op € 300,- per maand per kind, althans te bepalen op een bedrag als het hof vermeent te behoren;
  • te bepalen dat de[naam en type auto]om niet aan haar zal worden toegescheiden, althans te bepalen dat de auto zal dienen te worden verkocht, dan wel zal worden toegescheiden aan de man voor een waarde van € 8.500,- onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw.
  • voor het geval uw hof in hoger beroep het verzoek van de man tot verdeling van de aanslagen en/of teruggaven inkomstenbelasting over het jaar 2010 zal toewijzen, verzoekt de vrouw het hof te bepalen dat de aanslagen en/of teruggaven inkomstenbelasting van beide partijen over het jaar 2011 eveneens bij helfte gedeeld dienen te worden.
Als nevenverzoek verzoekt de vrouw, indien en voor zover het hof het verzoek van de man, inhoudende dat de vrouw voor betaling van de hypotheeklasten van de echtelijke woning zorg zal dienen te dragen, toewijst, de door de man aan haar te betalen partneralimentatie te bepalen op € 1.885,- (het hof begrijpt: per maand) althans te bepalen op € 942,50 (het hof begrijpt: per maand), althans te bepalen op een bedrag als het hof vermeent te behoren, zulks met ingang van de datum waarop de vrouw (alleen) tot betaling van de hypotheeklasten gehouden zal zijn.
4.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in incidenteel appel en de verzochte nevenvoorzieningen, althans haar verzoeken af te wijzen.
Kinderalimentatie
5.
Vaststaat dat partijen vier kinderen hebben waarvan de oudste twee bij de man wonen en de jongste twee bij de vrouw. De man stelt dat hij niet gehouden is kinderalimentatie te betalen, omdat in de praktijk sprake is van co-ouderschap, althans een min of meer gelijke verdeling van de zorgtaken. De man meent derhalve dat hij de kosten van de twee oudste kinderen op zich moet nemen en de vrouw de kosten van de twee jongste, mede gezien het feit dat partijen een ongeveer gelijk besteedbaar inkomen hebben dan wel kunnen hebben.
6.
De vrouw erkent dat partijen ten tijde van de echtscheiding een nagenoeg gelijk inkomen hadden, zodat zij het op dat moment redelijk vond dat ieder der partijen de helft van de kosten van de kinderen zou dragen. Aangezien het inkomen van de vrouw sindsdien aanzienlijk is gedaald kan de vrouw het dragen van de helft van de kosten zich niet langer veroorloven. Zelfs de door haar verzochte kinderalimentatie van € 300,- per maand per kind is voor haar ontoereikend.
7.
Uit de aan het hof overgelegde stukken is het hof gebleken dat het inkomen van de vrouw sinds de echtscheiding aanzienlijk is gedaald. Dit brengt met zich dat de vrouw niet langer de helft van de kosten van de kinderen kan dragen en derhalve behoefte heeft aan een bijdrage van de man.
8.
Het hof zal, gelijk de rechtbank, om proceseconomische redenen eerst de draagkracht van de man bespreken.
9.
Vaststaat dat in de periode van januari 2012 tot en met januari 2013 loonbeslag is gelegd op het inkomen van de man, als gevolg waarvan hij maandelijks netto € 1.190,- ter beschikking had om in de kosten van zijn levensonderhoud en die van de twee bij hem inwonende oudste kinderen van partijen te voorzien. Op basis hiervan komt het hof tot de conclusie dat de man gedurende het loonbeslag geen draagkracht had en het hof verenigt zich voor wat betreft de kinderalimentatie in de periode van 20 april 2012 tot 1 februari 2013 met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust.
10.
Bij het vaststellen van de draagkracht van de man vanaf 1 februari 2013 neemt het hof een bruto inkomen van € 80.802,- in aanmerking overeenkomstig zijn jaaropgave 2012 (tabblad 28 bij het verweerschrift op incidenteel appel en nevenverzoek). Het hof neemt tevens de op die jaaropgave vermelde werkgeversbijdrage in de premie Zorgverzekeringswet van € 3.555,- per jaar in aanmerking. Voorts houdt het hof rekening met een fiscale bijtelling voor het privé gebruik van de zakelijke auto van € 6.724,- per jaar in die zin, dat de fiscale bijtelling in mindering strekt op voormeld jaarinkomen. Het hof houdt tevens rekening met het feit dat de rente van de hypothecaire geldlening van de echtelijke woning, die door de vrouw wordt bewoond, voor de man slechts voor de helft fiscaal aftrekbaar is. Het hof neemt derhalve een fiscaal aftrekbare rente van € 943,- per maand in aanmerking, naast de helft van het eigenwoningforfait, zijnde € 1.675,- per jaar. Daarnaast houdt het hof rekening met de heffingskortingen die op de man van toepassing zijn. Naast de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder en een draagkrachtpercentage van 45 neemt het hof de volgende maandlasten van de man in aanmerking: € 1.100,- kale huur, € 1.485,- rente op een hypothecaire geldlening (echtelijke woning), € 47,- forfait overige eigenaarslasten, € 91,- nominale premie basisverzekering Zorgverzekeringswet, hierna: ZVW, € 18,- verplicht eigen risico ZVW, € 40,- kosten omgangsregeling, € 244,- kosten kinderopvang en € 330,- aflossing schulden. Weliswaar heeft de vrouw de aflossing schulden van de man betwist maar de man heeft die schulden naar het oordeel van het hof aannemelijk gemaakt. Daarnaast acht het hof het aannemelijk dat de man nog de nodige kosten van de kinderen voor zijn rekening neemt, zoals onder meer schoolgeld.
11.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat de man ook in de periode vanaf 1 februari 2013 geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te voldoen, met als gevolg dat de man derhalve ook geen ruimte heeft voor het voldoen van partneralimentatie. Het hof zal het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud derhalve afwijzen en de bestreden beschikking met betrekking tot de kinderalimentatie bekrachtigen.
Het hof heeft geen rekening gehouden met het vrijwillig eigen risico ZVW van € 42,- per maand, niet vergoede ziektekosten van € 60,- per maand en advocaatkosten gedurende een jaar, maar ook zonder het in aanmerking nemen van die kosten heeft de man geen draagkracht om enige alimentatie te voldoen. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat hij het vrijwillig eigen risico daadwerkelijk verbruikt. De niet vergoede ziektekosten zien op incidentele kosten zoals onder meer de aanschaf van een bril en het plaatsen bij de man van een implantaat, hetgeen niet rechtvaardigt dat de man deze kosten als maandelijkse last opvoert. Het hof laat de advocaatkosten buiten beschouwing omdat de man onder 32. van zijn verweerschrift op het incidenteel appel en nevenverzoek heeft gesteld dat hij het krediet bij de [naam bank] onder meer heeft verhoogd vanwege de kosten van rechtsbijstand, zodat met die kosten reeds rekening wordt gehouden.
Verdeling huwelijksgemeenschap
12.
Uit de stellingen van partijen – zoals toegelicht in de stukken en ter zitting – volgt dat partijen niet beogen de verdeling door de rechtbank in zijn geheel te doen vernietigen doch slechts op de hierna aan de orde zijnde onderdelen. Het hof zal dan ook de onderdelen van de verdeling door de rechtbank waar geen van partijen een grond tegen heeft aangevoerd in stand laten.
Goodwill
13.
De man meent dat de rechtbank ten onrechte bij de bepaling van het aandeel van de vrouw in de advocatenmaatschap[naam maatschap], hierna te noemen: de maatschap, geen rekening heeft gehouden met de goodwill die voor verdeling in aanmerking komt. Volgens de man is sprake van belichaamde goodwill. De man stelt dat een inmiddels uitgetreden vennoot in 2010 € 40.000,- heeft betaald aan de toen uit drie maten bestaande maatschap (€ 13.333,- per maat) teneinde zich in te kopen in de maatschap. Tegenover de betaling staat dat de voormalige maat zaken heeft gekregen, gebruik kon maken van de kantoornaam en/of de aantrekkende werking daarvan, zodat volgens de man de betaling van € 40.000,- is verricht met het oog op goodwill, welke daadwerkelijk is gerealiseerd casu quo zelfstandig van karakter is. Gelet hierop maakt de man aanspraak op de helft van € 13.333,- bruto, zodat de vrouw bij een belastinglatentie van € 1.899,95 een bedrag van € 4.766,55 verschuldigd is.
14.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
15.
Het hof oordeelt als volgt. In de maatschapsovereenkomst (productie 8 bij brief van 30 augustus 2012, tabblad 13 bij het beroepschrift) staat niets vermeld over betaling bij toetreding en/of uitbetaling bij uittreding van goodwill. De verklaring van de vrouw dat het vooromschreven bedrag van €  40.000,- is betaald voor onder meer het inrichten van een werkplek op kantoor met faciliteiten zoals telefoniste/receptie, een computer met benodigde software, een laptop, mobiele telefoon, de kosten van de opleiding als advocaat-stagiaire en extra cursussen acht het hof een genoegzame toelichting op het meervermelde betaalde bedrag.. Voorts volgt het hof de vrouw in haar stelling dat de voormalige vennoot daarnaast kon rekenen op een intensieve interne begeleiding en van te behandelen zaken. Het hof acht de stellingen van de vrouw aannemelijk. Van belichaamde goodwill – meerwaarde van de vermogensbestanddelen van de maatschap in zijn geheel boven het totaal van de afzonderlijke vermogensbestanddelen – is niet gebleken. Voor zover er sprake is van onbelichaamde goodwill levert deze geen zelfstandige op geld waardeerbare aanspraak op..Onbelichaamde goodwill is geen voor verdeling vatbaar goed als bedoeld in art.3:1 BW. Het hof betrekt derhalve geen bedrag aan goodwill bij de bepaling van het aandeel van de vrouw bij de verdeling. De waarde van het maatschapsaandeel van de vrouw dient derhalve overeenkomstig de door de rechtbank bepaalde waarde in de verdeling te worden betrokken.
Aandelen in de[naam B.V.]
16.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald, althans onvoldoende gemotiveerd, dat de aandelen van de vrouw in de[naam B.V.] worden toebedeeld aan de vrouw tegen een negatieve waarde van -/- € 25.808,- en onder verrekening van de helft van die negatieve waarde met hem, als gevolg waarvan hij aan de vrouw € 12.904,- dient te betalen. De vrouw maakt aanspraak op de helft van de aandelen in voormelde B.V., die uitsluitend is opgericht voor de verkrijging van een kantoorpand. Tegen de vaststelling door de rechtbank, dat wordt uitgegaan van een waarde van het pand van € 450.000,- maakt de man geen bezwaar. De man maakt wel bezwaar tegen het feit dat de rechtbank bij de waardering van het aandeel de gehele schuld van de [naam B.V.] in mindering heeft gebracht op de waarde van het pand, aangezien de vrouw na het uiteengaan van partijen de schuld heeft verhoogd vanwege een extra hypothecaire geldlening bij de [naam bank] van € 58.992,-. De man meent dat de extra lening buiten beschouwing moet blijven en gezien de waarde van het pand en de aftrek van de schuldenlast (zonder de verhoging) heeft de man berekend dat de vrouw een bedrag van € 2.459,- toekomt, zijnde éénderde van de waarde van het aandeel, zodat de man aanspraak maakt op de helft daarvan, derhalve € 1.229,50. Daarnaast meent de man dat bij de waardering van het aandeel ook de winst van de [naam B.V.]moet worden betrokken. Het deel wat de man toekomt heeft hij berekend op € 2.807,- netto. Aangezien hij het redelijk acht dat bij de bepaling van de waarde van het aandeel een winst van drie jaar wordt genomen, meent de man dat de vrouw aan hem een bedrag van € 8.421,- dient te betalen.
17.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
18.
Het hof stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat de waarde van het pand van de bv € 450.000,- bedraagt. Het hof deelt de stelling van de vrouw dat partijen voor de waardering van het maatschapvermogen en de aandelen van de B.V. als peildatum 31 december 2011 zijn overeengekomen, en het hof ziet geen reden om van die peildatum af te wijken.
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[naam B.V.]en niet de goederen en schulden van die rechtspersoon. Uitgaande van voormelde waarde van het pand en een schuldenlast per 31 december 2011 van € 501.615,- komt het hof tot de conclusie dat de waarde van de aandelen nihil is en dat er derhalve tussen partijen niets verrekend behoeft te worden. Immers, de waarde van aandelen kan nimmer negatief zijn. Dit leidt ertoe dat de man niet is gehouden om het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 12.904,- aan de vrouw te voldoen en het hof zal derhalve de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.
Vordering op de[naam B.V.]
19.
Het hof deelt de stelling van de man dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de vordering van de vrouw op[naam B.V.] van € 7.000,- niet voor verdeling in aanmerking komt omdat deze reeds is opgenomen in het eigen vermogen van de B.V. De vrouw heeft de stelling van de man, dat zij een vordering heeft op de B.V. omdat zij met gemeenschapsgeld een lening aan de B.V. heeft verstrekt, niet weersproken. Naar het oordeel van het hof behoort die vordering tot de gemeenschap, zodat de vrouw de helft daarvan aan de man dient te voldoen.
Schulden
20.
Het hof overweegt met betrekking tot de (gemeenschaps)schulden als volgt. Partijen zijn in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd, zodat op grond van de hoofdregel van artikel 1:94 lid 5 BW de gemeenschap de schulden van ieder van partijen omvat, tenzij (i) een schuld zodanig verknocht is aan een van de echtgenoten dat die buiten de gemeenschap valt (ii) of van de boedelmenging is uitgezonderd op grond van art.94 lid 5 BW. Iedere door een van de echtgenoten aangegane schuld komt derhalve in beginsel ten laste van de gemeenschap.
21.
In beginsel zijn beide echtgenoten na ontbinding van de gemeenschap ieder voor de helft draagplichtig voor gemeenschapsschulden, tenzij het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een ex-echtgenoot voor een gemeenschapsschuld een draagplicht voor de helft heeft.
22.
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting ziet het hof geen grond om af te wijken van de hoofdregel dat ieder van de ex-echtgenoten de helft van de gemeenschapsschulden draagt. Weliswaar stelt de vrouw dat zij van mening is dat ieder van partijen vanaf het moment waarop zij gescheiden zijn gaan leven (1 december 2010) verantwoordelijk is voor de eigen schulden, maar partijen zijn als peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand overeengekomen, te weten 20 april 2012, en als peildatum voor de waardering de datum van de feitelijke verdeling. Niet gesteld is dat partijen met betrekking tot de gemeenschapsschulden anders zijn overeengekomen, noch dat sprake is van verknochtheid. Dit brengt met zich dat voor de omvang de schulden per 20 april 2012 bepalend zijn en dat ieder der partijen voor de helft draagplichtig is voor de gemeenschapsschulden per die datum. Het brengt tevens mee dat de schulden, aangegaan in de periode vanaf het uiteengaan van partijen tot de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, in beginsel gemeenschapsschulden zijn.Voor de schulden van de maatschap zijn partijen echter een andere peildatum overeengekomen, zoals hiervoor onder 17 overwogen..
Rente hypothecaire geldlening
23.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de door hem vanaf januari 2012 teveel betaalde lasten van de hypothecaire geldlening door de vrouw aan hem terugbetaald dienen te worden met verrekening van de door de haar teveel betaalde rente op de hypothecaire geldlening over de periode van januari 2011 tot juli 2011. De man voert daartoe aan dat de rechtbank volledig voorbij is gegaan aan de door partijen gemaakte afspraken. Vanwege het feit dat de man met ingang van 1 december 2010 gehouden was een kinderalimentatie te voldoen van € 225,- per maand per kind zou de vrouw vanaf die datum de rente van de hypothecaire geldlening voor haar rekening nemen. Van verrekening kan volgens de man derhalve geen sprake zijn. De man stelt voor de vergoeding waar hij uit hoofde van de door hem ten onrechte gedane betalingen aanspraak op heeft, te verrekenen met zijn achterstand in de betalingen voor kinderalimentatie.
24.
Het hof verenigt zich voor wat betreft de betaling van de rente van de hypothecaire geldlening van de echtelijke woning met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof acht de stelling van de vrouw, dat zij de lasten van de hypothecaire geldlening niet alleen kan dragen, gelet op de overgelegde stukken, aannemelijk. Doorslaggevend is echter dat de rechtbank naar het oordeel van het hof terecht heeft bepaald dat voormelde lasten kosten van de gemeenschap zijn. Het hof passeert de stelling van de man, dat de rechtbank volledig voorbij is gegaan aan de tussen partijen gemaakte afspraken. Nog afgezien van het feit dat die afspraken zijn gemaakt in het kader van de procedure voorlopige voorzieningen, is niet gesteld, noch gebleken dat de tussen partijen gemaakte afspraken ook zouden gelden in het kader van de definitieve regeling. Gelet hierop mocht de rechtbank naar het oordeel van het hof voorbij gaan aan de tussen partijen gemaakte afspraken en in het kader van de definitieve regeling anders beslissen.
Verdeling teruggaven Inkomstenbelasting 2010 en 2011
25.
De man stelt dat de teruggave van de Inkomstenbelasting over 2010 tussen partijen bij helfte gedeeld dient te worden, aangezien de teruggave betrekking heeft op de huwelijkse periode. De vrouw stelt in incidenteel appel dat, indien het hof de teruggave over 2010 in de verdeling betrekt, dan ook de teruggave over 2011 in de verdeling moet worden betrokken.
26.
Het hof deelt de stelling van de man dat de teruggave van de Inkomstenbelasting over 2010 tussen partijen bij helfte gedeeld moet worden, hetgeen tevens geldt voor de teruggaven aan beide partijen over 2011, zoals door de vrouw gesteld. Gelet op de peildatum van 20 april 2012 vallen de rechten op teruggave in de gemeenschap. Dat de teruggaven (mogelijk) na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand zijn betaald door de belastingdienst doet aan het vorenstaande niet af, ook niet de stelling van de man dat partijen in 2011 afzonderlijk woonden en geen fiscale partners meer waren. De aanzuigende werking van de boedelmenging is pas bij de ontbinding van de huwelijksgemeenschap op 20 april 2012 geëindigd.[naam en type auto]
27.
De vrouw stelt dat de man nagenoeg de gehele inboedel heeft meegenomen en dat zij akkoord is met de wijze waarop de inboedel feitelijk is verdeeld. Wel wenst zij in ruil daarvoor de auto, een[naam en type auto]met kenteken [kenteken], om niet te verkrijgen. De vrouw kan zich niet verenigen met het feit dat de auto aan haar is toebedeeld tegen een waarde van € 8.500,- waarvan zij de helft aan de man dient te voldoen. Wat de vrouw betreft mag de man de auto voor die waarde overnemen en als de man de auto niet wil dan stelt de vrouw voor de auto te verkopen en de opbrengst te delen.
28.
Uit de aan het hof overgelegde stukken is gebleken dat geen der partijen toedeling van de auto wenst. Op grond van het bepaalde in artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek zal het hof om die reden bepalen dat de auto dient te worden verkocht en dat de opbrengst tussen partijen bij helfte dient te worden gedeeld.
29.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de toedeling van de[naam en type auto]aan de vrouw, de bij de verdeling in aanmerking te nemen waarde van de aandelen[naam B.V.],de vordering van de vrouw op[naam B.V.], de teruggave Inkomstenbelasting 2010, de schuld bij de [naam bank], de schuld aan [naam Holding], de schuld van de man aan zijn ouders, en de schuld van de vrouw bij een vriendin, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt vast als verdeling van de[naam en type auto]met kenteken [kenteken]de verdeling van de netto-opbrengst bij helfte nadat die auto binnen vier weken na heden door beide partijen gezamenlijk is verkocht en in eigendom is overgedragen;
deelt de aandelen van de vrouw in[naam B.V.] aan haar toe voor een waarde nihil;
deelt toe aan de vrouw haar vordering op[naam B.V.] ter grootte van €  7.000,- tegen vergoeding aan de man van €  3500,-;
bepaalt dat de teruggave Inkomstenbelasting 2010 en, in aanvulling op de bestreden beschikking, de teruggaven Inkomstenbelasting 2011 tussen partijen bij helfte moet worden gedeeld;
bepaalt dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de gemeenschapsschulden ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap waaronder de schuld bij de [naam bank], de schuld aan [naam Holding], de schuld van de man aan zijn ouders en de schuld van de vrouw aan een vriendin. Voor de schulden van de maatschap zijn partijen een andere peildatum overeengekomen;.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Stollenwerck en Burgers-Thomassen, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2013.