ECLI:NL:GHDHA:2013:3747

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
3 oktober 2013
Zaaknummer
200.127.113/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Stollenwerck
  • A. Labohm
  • J. Breederveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in partneralimentatiezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had een verzoekschrift ingediend voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor, nadat haar verzoek tot vaststelling van een uitkering in haar levensonderhoud door de rechtbank Rotterdam was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de onderhoudsplicht van de man was beëindigd, omdat de zogenaamde lotsverbondenheid zou zijn doorbroken. De vrouw was het niet eens met deze beslissing en wilde getuigen horen om relevante feiten vast te stellen die haar standpunt konden onderbouwen.

De man, verweerder in hoger beroep, betwistte het verzoek van de vrouw en stelde dat het getuigenverhoor niet gericht was op het bewijzen van rechten, maar op het verkrijgen van nieuwe inzichten, wat volgens hem een 'fishing expedition' zou zijn. Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende had onderbouwd welke feiten en rechten zij wilde bewijzen en dat haar verzoek niet voldeed aan de eisen van een voorlopig getuigenverhoor. Het hof benadrukte dat een verzoek kan worden afgewezen wegens misbruik van bevoegdheid of strijd met de goede procesorde.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de vrouw afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van de man, die zijn kosten begroot op € 1.788,-. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke onderbouwing van verzoeken in civiele procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op alimentatie en de bewijsvoering daarvan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 28 augustus 2013
Zaaknummer : 200.127.113/02
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 10-2129 en F1 RK 11-257
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.A. Collet te Rotterdam,
tegen
[de man],
wonende te [naam land],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.G.J.M. Onderdonck te Eindhoven.

PROCESVERLOOP

Op 22 mei 2013 heeft de vrouw per faxbericht een verzoekschrift ingediend, strekkende tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoekschrift is oorspronkelijk ingediend bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Dat exemplaar, alsmede een origineel verzoekschrift, zijn op 30 mei 2013 bij dit hof ingekomen.
De man heeft op 1 augustus 2013 per faxbericht (hetgeen in strijd is met het thans geldende Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven) een V-formulier van diezelfde datum ingediend, met als bijlage een verweerschrift.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 1 augustus 2013 (eveneens in strijd met voormeld reglement) per faxbericht een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen, op 2 augustus 2013 ingekomen als brief met bijlagen.
De zaak is op 2 augustus 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • namens de man zijn advocaat.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK
1.
De vrouw is in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 februari 2013 van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek tot vaststelling van een uikering in haar levensonderhoud is afgewezen en de op de man rustende onderhoudsplicht is beëindigd. Dit beroepschrift is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.127.113/01.
2.
De vrouw verzoekt het hof toe te laten de door haar genoemde getuigen te horen teneinde relevante feiten vast te kunnen stellen in de vorm van getuigenbewijs. De vrouw heeft bezwaar tegen de constatering van de rechtbank in de bestreden beschikking dat de zogenaamde lotsverbondenheid zou zijn doorbroken, omdat zich feiten en omstandigheden zouden voorgedaan waardoor het gerechtvaardigd zou zijn de verplichting tot levensonderhoud te matigen, dan wel de lotsverbondenheid te verbreken of als verbroken te kwalificeren.
De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat er aanvullende onoirbare handelingen zouden zijn geweest, die de vrouw wel heeft bestreden, maar voor een inhoudelijke bestrijding de door haar gewenste getuigen juist moet kunnen aanspreken. Mede om die reden wordt in het perspectief van deze procedure een voorlopig getuigenverhoor verzocht, waarbij de vrouw de volgende getuigen wenst te laten horen:
[getuige A], werkzaam bij [naam werkgever], zijnde een kennis van de man, die kan getuigen dat de man wel degelijk bedrijvigheid in[naam land] en [naam land] heeft;
[getuige B] en
[getuige C](tolk Turks vereist). [getuige B] is al meermalen betrokken bij faillissementsfraude en [getuige C] wordt daarbij als stroman gebruikt;
[getuige D], werkzaam bij [naam werkgever], die een email heeft gestuurd waaruit blijkt dat de koop nu snel moet doorgaan, omdat hij de gegevens niet langer onder de pet kan houden. Hiermee wordt gedoeld op een belastingclaim van € 993.925,- als gevolg van fraude met sociale verzekeringen;
[getuige E], werkzaam bij [naam werkgever], die kan getuigen dat de navordering van de belasting bij een Due Diligence aan het licht zou komen waardoor de verkoop nooit zou kunnen doorgaan;
[getuige F], destijds werkzaam bij [naam werkgever], en
[getuige G], destijds werkzaam bij de [naam werkgever], of iemand van de[naam bank] die toegang heeft tot de gegevens van de betrokken BV’s zoals [getuige G]. Zij kunnen getuigen waarom de kredietverstrekking niet doorging, dat dit geen verband hield met hetgeen de vrouw heeft gedaan of gezegd, maar dat dit te maken had met het gesjoemel met de G-rekening en de daaruit voorvloeiende naheffing van de fiscus;
[getuige H], accountant van [getuige C], die tevens kan getuigen over de onderhandelingen en ook waarom de koop niet is doorgegaan;
[getuige I]tolk Deens of Turks vereist)), zijnde de zus van de man. Haar verklaring dient te worden genuanceerd en in het juiste verband te worden gezien;
[getuige J]. Deze zoon heeft, met mandaat van zijn vader, geheel uit eigen beweging besloten een deel van het vermogen uit het bedrijf van vader op een aparte rekening laten plaatsen. Het is onjuist dat de vrouw haar zoon daartoe zou hebben aangezet;
[getuige K]. Haar email van 22 juli 2011 dient nader te worden toegelicht, omdat onduidelijk is hoe die email tot stand is gekomen;
[getuige L]. Hij heeft al eerder uit de doeken gedaan hoe het geld wordt rondgepompt om wit te wassen, hetgeen geschied via zogenaamde retourprovisies.
[getuige M]. Hij kan verklaren over een onroerend goed transactie in Turkije
waarbij ten onrechte wordt onttrokken aan het gemeenschappelijk vermogen.
3.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van de vrouw betoogd dat het de vrouw niet is te doen om het zoeken naar onbekende feiten maar dat het met name gaat om een verificatie van de verklaringen van de getuigen, aangezien de vrouw de overtuiging heeft dat een getuigenverhoor uiteindelijk tot een andere beslissing dan die van de rechtbank zal leiden. Daarbij is de vrouw zich bewust van het feit dat de getuigen ook kunnen volharden.
4.
De man stelt, kort weergegeven, dat op grond van het bepaalde in artikel 186 lid 3 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ( hierna: Rv.) naast de aard van de vordering ook het beloop dient te worden aangegeven. De aard van de vordering is volgens de man te summier en het beloop is in het geheel niet aangegeven. Het is aan de vrouw om helder en concreet aan te geven welke relevante feiten en/of rechten bewezen moeten worden. Gezien de formulering in het petitum van de vrouw, waarin staat vermeld
“....ten einde relevante feiten vast te kunnen stellen in de vorm van getuigenbewijs”gaat de man er van uit dat het getuigenverhoor niet tot doel heeft om rechten te bewijzen. Ter terechtzitting is namens de man betoogd dat het de vrouw is te doen om het verkrijgen van nieuwe inzichten en/of gedachten, zodat sprake is van fishing expedition.
5.
Het hof oordeelt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 186 Rv. kan, in de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten, voordat een zaak aanhangig is op verzoek van de belanghebbende onverwijld een voorlopig getuigenverhoor worden gelast. Conform het bepaalde in artikel 166 Rv. dient de rechter na te gaan of de in het verzoekschrift te stellen feiten of rechten die verzoeker wil bewijzen, gegeven de aard en het beloop van de rechtsvordering relevant zijn. De rechter heeft geen discretionaire bevoegdheid om het verzoek al dan niet toe te wijzen. Een verzoek kan worden afgewezen wegens misbruik van bevoegdheid of wegens strijd met een goede procesorde.
6.
Nog afgezien van het feit dat de vrouw in de onderhavige procedure de door haar bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2013 niet in het geding heeft gebracht, staat in het beroepschrift niet vermeld wat het onderwerp van geschil is. Uit de inhoud van het verzoekschrift van de vrouw begrijpt het hof dat haar verzoek tot het verkrijgen van partneralimentatie kennelijk is afgewezen vanwege een verbreking van de lotsverbondenheid. Een goede procesorde brengt met zich mee dat de vrouw een duidelijke omschrijving geeft van de feiten en rechten die zij wil bewijzen, maar een duidelijke omschrijving ontbreekt naar het oordeel van het hof. Nu zulks naar het oordeel van het hof ontbreekt is het hof van oordeel dat het verzoek niet is onderbouwd, en dient alleen op die grond haar verzoek te worden afgewezen.
7.
In het petitum van haar verzoekschrift verzoekt de vrouw letterlijk:
“Verzoekt de vrouw uw hof toe te laten deze getuigen te horen ten einde relevante feiten vast te kunnen stellen in de vorm van getuigenbewijs”.Het hof deelt de stelling van de man dat, gezien deze formulering, in casu sprake is van fishing expedition hetgeen niet past binnen het kader van een voorlopig getuigenverhoor.
8.
Gelet op het vorenstaande zal het hof het verzoek van de vrouw afwijzen.
9.
Gezien de wijze waarop de vrouw in deze heeft geprocedeerd is het hof van oordeel dat de vrouw nodeloos kosten maakt hetgeen met zich mede brengt dat de vrouw in de kosten van de procedure moet worden veroordeeld.

BESLISSING OP HET VERZOEK

Het hof:
wijst het verzoek van de vrouw af;
veroordeelt de vrouw in de kosten van dit geding, aan de zijde van de man begroot op € 1.788,- (salaris advocaat).
verklaart deze beschikking met betrekking tot de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Labohm en Breederveld, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2013.