In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende het ontslag van een bewindvoerder en de benoeming van een opvolgende bewindvoerder. De rechthebbende, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.W.F. Jansen, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin het verzoek om de bewindvoerder te ontslaan en een andere bewindvoerder te benoemen, was afgewezen. De rechthebbende stelde dat er sprake was van een geschonden vertrouwen door de bewindvoerder, en dat de onderlinge verstandhouding verstoord was. De bewindvoerder stemde in met het verzoek van de rechthebbende, wat de situatie verder compliceerde.
Het hof heeft vastgesteld dat zowel de rechthebbende als de bewindvoerder het erover eens waren dat hun verhouding zodanig was verstoord dat deze niet meer tot een werkbare situatie kon leiden. Het hof heeft daarbij artikel 1:448 van het Burgerlijk Wetboek in overweging genomen, waarin wordt beschreven onder welke omstandigheden de taak van de bewindvoerder kan eindigen. Gezien de omstandigheden heeft het hof besloten de huidige bewindvoerder te ontslaan en een nieuwe bewindvoerder te benoemen, die bij voorkeur werkzaam is bij het bedrijf dat de rechthebbende had voorgesteld.
De beslissing van het hof houdt in dat de bestreden beschikking is vernietigd en dat de bewindvoerder met ingang van de uitspraak is ontslagen. Tevens is de beoogde bewindvoerder benoemd tot nieuwe bewindvoerder over de goederen van de rechthebbende. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen de uitspraak kunnen worden aangewend.