ECLI:NL:GHDHA:2013:3697

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
30 september 2013
Zaaknummer
200.119.828
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Kamminga
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake nakoming omgangsregeling en alimentatieplicht minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding dat was aangespannen door een vrouw tegen een man, beide ex-partners. De vrouw was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, dat op 20 november 2012 was gewezen. De vrouw had vijf grieven geformuleerd en de man had incidenteel appel ingesteld. De vrouw vorderde dat het hof het bestreden vonnis zou vernietigen en de vorderingen van de man zou afwijzen, terwijl de man vroeg om bekrachtiging van het vonnis en opschorting van zijn alimentatieplicht voor iedere maand dat de omgangsregeling niet werd nageleefd.

Het hof heeft vastgesteld dat de door de rechtbank vastgestelde feiten als uitgangspunt dienen, tenzij daartegen grieven zijn ingediend. Het hof oordeelde dat de vrouw geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die een opschorting van de omgangsregeling rechtvaardigden. De vrouw had ook in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof concludeerde dat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat er redenen waren om de omgangsregeling niet na te komen.

Het hof heeft verder geoordeeld dat de man onderhoudsplichtig is jegens zijn minderjarige dochter, ongeacht de weigering van de vrouw om de omgangsregeling na te komen. De incidentele grief van de man werd afgewezen. Het hof besloot om de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Uiteindelijk werd het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, en werden alle andere vorderingen afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF Den Haag

Sector Civiel recht

Zaaknummer : 200.119.828
Zaak-rolnummer Rechtbank : 428450 / KG ZA 12-1087
arrest van 30 juli 2013
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Spek te Den Haag,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.G. Schnoor te Den Haag.

1.Het geding

Bij (herstel)exploot van 2 januari 2013 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 20 november 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
De vrouw heeft in haar dagvaarding 5 grieven geformuleerd.
De man heeft bij memorie van antwoord de grieven gemotiveerd bestreden. Tevens heeft hij incidenteel appel ingesteld onder de aanvoering van 1 grief.
Bij memorie van antwoord in het incident heeft de vrouw de grief weersproken.
Beide partijen hebben aan het hof hun procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2. Door de vrouw wordt gevorderd dat het hof behage het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de man jegens de vrouw alsnog af te wijzen en de vorderingen van de vrouw ingesteld in reconventie toe te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
3. In reconventie heeft de vrouw gevorderd de man te veroordelen vanaf de datum van het te wijzen vonnis voor de duur van een jaar geen contact met de minderjarige te zoeken of onderhouden en te bepalen dat de man zal moeten bijdragen aan de behandelingskosten van de minderjarige, thans € 360,-, bij niet-vrijwillige voldoening met de betekeningkosten, nakosten en de wettelijke rente vanaf datum vonnis.
4. De man vordert dat het hof de grieven van de vrouw zal afwijzen dan wel de vrouw niet-ontvankelijk zal verklaren, en het bestreden vonnis te bekrachtigen, zo nodig onder verbetering van gronden, met afwijzing van het verzoek met betrekking tot de opschorting van de alimentatieplicht van de man en alsnog te bepalen dat die alimentatieplicht van de man jegens de vrouw wordt opgeschort voor iedere maand dat de omgangsregeling door de vrouw niet wordt nageleefd, te rekenen vanaf de datum van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
5. De man heeft in eerste aanleg gevorderd de vrouw te veroordelen tot nakoming van de bij beschikking van 16 september 2008 bepaalde omgangsregeling, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat de vrouw deze regeling niet nakomt, en de bij beschikking van 23 december 2008 aan hem opgelegde betalingsverplichting jegens de minderjarige te schorsen voor iedere maand dat de vrouw de omgangsregeling niet nakomt.
6. Het hof zal eerst het principale en vervolgens het incidentele appel bespreken.
Overgelegde procesdossiers
7. Alvorens op een bespreking van de grieven in te gaan merkt het hof het volgende op.
Beide partijen hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd. Het procesdossier van de zijde van de man bevat een aantal processtukken welke niet in het procesdossier van de vrouw zijn terug te vinden. Het betreft een tussen partijen gewezen beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 december 2008, een drietal brieven (gedateerd 4 september 2012, 28 september 2012 en 3 oktober 2012) die door de advocaat van de man aan de vrouw zijn gestuurd en de eis in reconventie van de vrouw in eerste aanleg van 11 november 2012.
Nakoming omgangsregeling
8. De vrouw is het niet eens met de beslissing van de voorzieningenrechter dat zij haar medewerking moet verlenen aan de bij beschikking van 16 september 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage vastgestelde omgangsregeling tussen de man en de minderjarige.
9. Bij de beoordeling van dit geschil staat voorop dat de door de rechtbank ’s-Gravenhage bepaalde omgangsregeling in beginsel moet worden nagekomen. Dit kan echter anders zijn indien na het vaststellen van de omgangsregeling feiten en/of omstandigheden zijn voorgevallen die maken dat nakoming van de omgangsregeling niet langer in het belang van de minderjarige moet worden geacht.
10. Het hof is van oordeel dat de aard van de procedure het spoedeisend karakter voor de man met zich brengt.
11. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat er door de vrouw geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld die een opschorting van de omgang tussen de man en de minderjarige zouden kunnen rechtvaardigen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw ook in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De argumenten die de vrouw aanvoert in haar grieven in hoger beroep zijn reeds door haar in eerste aanleg aangevoerd.
12. Gezien de zonder genoegzame grond weigerachtige houding die de vrouw jegens de man heeft aangenomen, heeft de voorzieningenrechter naar het oordeel van het hof terecht een dwangsom verbonden aan niet nakoming door de vrouw van de omgangsregeling.
Contactregeling
13. Het vorenstaande brengt met zich mee dat er geen grond is voor een contactverbod tussen de man en de minderjarige, ook niet voor de dagen waarop geen omgang tussen de man en de minderjarige plaatsvindt. De vrouw heeft hiertoe, mede bezien het karakter van de onderhavige procedure, te weinig gesteld en aangetoond.
Opschorting alimentatieplicht minderjarige
14. Het feit dat er geen omgang plaatsvindt tussen de man en de minderjarige rechtvaardigt naar het oordeel van het hof niet dat de man zich daarmee (tijdelijk) kan onttrekken aan zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarige. De man is op basis van de wet onderhoudsplichtig jegens zijn minderjarige dochter. Het feit dat zijn ex-partner niet meewerkt aan een omgangsregeling doet daaraan niet af. De incidentele grief van de man moet derhalve worden afgewezen.
Proceskosten
15. Gezien het feit dat partijen ex-partners zijn acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten te compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten draagt.
Conclusie
16. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dient het bestreden vonnis van 20 november 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage tussen de partijen gewezen te worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 20 november 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage tussen de partijen gewezen;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten zal dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Kamminga en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juli 2013 in aanwezigheid van de griffier.