ECLI:NL:GHDHA:2013:3688

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
27 september 2013
Zaaknummer
200.121.531/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. van Nievelt
  • J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen door Jeugdzorg

In deze zaak heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland te Dordrecht hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Dordrecht, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen is verlengd. De beschikking van de rechtbank, gedateerd 7 november 2012, was uitvoerbaar bij voorraad en had betrekking op de minderjarigen, die onder toezicht stonden van de raad voor de kinderbescherming. De ouders van de minderjarigen, hierna aangeduid als de vader en de moeder, hebben op 15 april 2013 een verweerschrift ingediend tegen het hoger beroep van Jeugdzorg. De zaak is op 17 april 2013 mondeling behandeld, waarbij de pleegouders en de gezinsvoogd namens Jeugdzorg aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uitoefenen en dat er reeds een eerdere beschikking was van de rechtbank Rotterdam, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd tot 3 augustus 2013. Jeugdzorg verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De ouders hebben het beroep van Jeugdzorg bestreden, maar het hof oordeelde dat er geen belang meer bestond bij het beroep van Jeugdzorg, aangezien de verlenging van de machtiging al was geregeld in de eerdere beschikking.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd met verbetering van gronden, waarbij het belang van de minderjarigen en de noodzaak van adequate hulpverlening aan de ouders vooropstonden. De beslissing van het hof benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij het terugplaatsen van minderjarigen in een thuissituatie, vooral gezien de specifieke opvoedingseisen en de kwetsbaarheid van de minderjarigen. De uitspraak is gedaan door de rechters M. van Kempen, A. van Nievelt en J. Jansen, en is openbaar uitgesproken op 22 mei 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 22 mei 2013
Zaaknummer : 200.121.513/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-474
De Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland te Dordrecht,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. P.J. Montanus te Den Haag,
tegen
1.
[verweerder 1],
hierna te noemen: de vader, en
2.
[verweerster 2],
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te[woonplaats],
verweerders in hoger beroep,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. J.P.M. Castelein te Dordrecht.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
[de heer A] en[mevrouw B],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Jeugdzorg is op 7 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 november 2012 van de rechtbank Dordrecht.
De ouders hebben op 15 april 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van Jeugdzorg:
  • op 8 maart 2013 een brief van 6 maart 2013 met bijlagen;
  • op 2 april 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
De zaak is op 17 april 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • mevrouw [C] (gezinsvoogd) namens Jeugdzorg, bijgestaan door mr. M.E. Tuinman;
  • de advocaat van de ouders;
  • de pleegouders.
De pleegouders hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking is, ter effectuering van het indicatiebesluit van 16 juni 2012, de machtiging tot uithuisplaatsing voor dag en nacht van de hierna te noemen minderjarigen verlengd voor de duur van drie maanden, met ingang van 1 december 2012 tot 1 maart 2013. Het overig verzochte is afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2], beiden geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna verder: de minderjarigen. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uit.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat bij beschikking van 27 februari 2013 van de rechtbank Rotterdam de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen is verlengd, ter effectuering van het indicatiebesluit van 7 februari 2013, voor de duur van de ondertoezichtstelling (dat wil zeggen tot 3 augustus 2013). Die beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de afwijzing van het verzoek tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 3 augustus 2013.
2.
Jeugdzorg verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling alsnog toe te wijzen.
3.
De ouders bestrijden het beroep van Jeugdzorg.
4.
Het hof overweegt als volgt. Bij voormelde beschikking van 27 februari 2013 van de rechtbank Rotterdam is reeds voorzien in de verlenging van de duur van de machtiging voor de duur van de ondertoezichtstelling. Voor zover het beroep van Jeugdzorg zich daartegen richt, bestaat er geen belang meer bij.
5.
Ter zitting heeft Jeugdzorg nader toegelicht dat het beroep zich enkel nog richt tegen de volgende overweging van de rechtbank:
“Drs. Vissedijk heeft weliswaar geadviseerd om de hulp aan vader niet slechts te laten starten voorafgaand aan de thuisplaatsing, maar heeft ook aangegeven dat het verschil dan al merkbaar moet zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat de hulp wel moet zijn gestart voorafgaand aan de thuisplaatsing, maar dat niet als eis kan worden gesteld dat het verschil voorafgaand aan de thuisplaatsing merkbaar is. Jeugdzorg kan immers in het kader van de doorlopende ondertoezichtstelling voldoende toezicht houden en zo nodig ingrijpen.”Jeugdzorg betoogt dat de hulpverlening niet enkel moet zijn opgestart, maar dat tevens resultaat moet zijn bereikt.
6.
Het hof volgt Jeugdzorg in haar betoog. Immers, de tweeling is pas twee jaar oud. Het opvoeden van hen vereist specifieke opvoedingseisen. De ouders zijn beiden verstandelijk beperkt en de minderjarigen verblijven inmiddels alweer geruime tijd bij de pleegouders. Pas nadat de hulpverlening aan de vader heeft geleid tot de gewenste resultaten, bestaat de mogelijkheid tot thuisplaatsing. Gelet op de leeftijd van de minderjarigen en hun hechtingsfase, moet voorkomen worden dat zij bij het mogelijk stranden van de thuisplaatsing worden blootgesteld aan een nieuwe uithuisplaatsing met alle gevolgen vandien. Derhalve zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen met verbetering van gronden.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking met verbetering van gronden;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, van Nievelt en Jansen, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2013.