ECLI:NL:GHDHA:2013:3613

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
23 september 2013
Zaaknummer
200.117.662/01 en 200.117.663/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Dijk
  • A. Labohm
  • P. Pijls-olde Scheper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinder- en partneralimentatie en verdeling van de huwelijksgemeenschap met schulden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinder- en partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waarin ook schulden zijn betrokken. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Dordrecht aangevochten, waarin onder andere de hoogte van de alimentatie en de verdeling van de schulden zijn vastgesteld. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man in de kosten van de procedure te veroordelen. Het hof heeft de zaak op 29 maart 2013 mondeling behandeld en heeft de relevante processtukken in acht genomen.

De rechtbank had eerder bepaald dat de man een kinderalimentatie van € 198,- per maand en een partneralimentatie van € 94,- per maand zou betalen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man, gezien zijn financiële situatie en de schuldenlast, niet in staat is om deze alimentaties te voldoen. Het hof heeft de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 155,- per maand en de kinderalimentatie op € 100,- per maand bepaald, met ingang van 8 juni 2012. De vrouw hoeft het te veel ontvangen bedrag niet terug te betalen.

Wat betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft het hof geoordeeld dat de schulden, die voor de peildatum van 8 juni 2012 zijn ontstaan, door beide partijen gezamenlijk moeten worden gedragen. Het hof heeft de bestreden beschikking op dit punt vernietigd, met uitzondering van de reeds gemaakte afspraken over de inboedel en de schuld aan de ouders van de vrouw. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mrs. Van Dijk, Labohm en Pijls-olde Scheper, en is openbaar uitgesproken op 15 mei 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 15 mei 2013
Zaaknummers : 200.117.662/01 en 200.117.663/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 11-8654 en FA RK 12-7353
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.J. Naber te Dordrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Apistola te Zwijndrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 29 november 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 augustus 2012 van de rechtbank Dordrecht, hierna: de bestreden beschikking.
De vrouw heeft op 21 januari 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 7 december 2012 een brief van 6 december 2012 met bijlage;
- op 25 maart 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 19 maart 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen, op 22 maart 2013 ingekomen als brief met bijlagen.
De zaak is op 29 maart 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 28 maart 2012 van de rechtbank Dordrecht en naar de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 28 maart 2012 is - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts heeft de rechtbank partijen bevolen, voor zover niet reeds geschied, een standpunt in te nemen over de peildata voor de omvang en waarde van de huwelijksgemeenschap en om een staat van verdeling over te leggen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is - voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat:
- de man, met ingang van 8 juni 2012, aan de vrouw ten behoeve van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), een alimentatie zal betalen van € 198,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- de man met ingang van 8 juni 2012 ten behoeve van de vrouw een alimentatie zal betalen van € 94,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
Voorts heeft de rechtbank verstaan dat partijen de wijze van verdeling van de goederen waarover zij overeenstemming hebben, zijn overeengekomen conform hetgeen onder rechtsoverweging 4.16.2, 4.16.12 en 4.16.15 is opgenomen en heeft de rechtbank de wijze van verdeling gelast van de goederen waarover partijen geen overeenstemming hebben conform het onder rechtsoverweging 4.16.3 tot en met 4.16.11, 4.16.13, 4.16.14, 4.16.16 en 4.16.17 bepaalde.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De echtscheidingsbeschikking is op [datum inschrijving] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderalimentatie), de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) en ter zake van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap: de draagplicht van diverse schulden.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, het hof begrijpt: voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende:
  • het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinder- en partneralimentatie af te wijzen;
  • te bepalen, uitvoerbaar bij voorraad, dat de schulden in de bestreden beschikking genoemd in punt 4.16 onder Ad d + e, Ad g en Ad i, te weten de schuld aan het CJIB bekend onder nummer [1], de schuld aan het CJIB bekend onder nummer[2], de schuld bij KPN ([a]) en de huurschuld bij Trivire zonder verrekening worden toegedeeld aan de vrouw en de vrouw deze schulden als eigen schulden dient te dragen en te voldoen;
  • te bepalen, uitvoerbaar bij voorraad, dat de schulden aan de belastingdienst, Eneco en CZ zoals nader omschreven in de toelichting op grief 7 aan de man worden toegedeeld en de vrouw de helft van deze schulden aan de man dient te betalen dan wel voor recht te verklaren dat deze schulden in de gemeenschap vallen en te bepalen dat deze schulden bij helfte tussen partijen verdeeld dienen te worden;
  • de bestreden beschikking ten aanzien van verdeling van de overige bestanddelen van de huwelijksgemeenschap, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, het ouderschapsplan en de proceskosten te bekrachtigen.
Met compensatie van proceskosten.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt bij beschikking, voor zover wettelijk toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad de bestreden beschikking, zo nodig met verbetering van gronden, te bekrachtigen en - kort gezegd - de verzoeken van de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
4. Alvorens tot de inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan, overweegt het hof dat het faxbericht van de man van 25 maart 2013 met bijlagen en de ter terechtzitting overgelegde jaaropgaven 2012 van de man als processtukken in acht zullen worden genomen, nu deze niet omvangrijk en gemakkelijk te doorgronden zijn. Zulks is ter terechtzitting ook aan partijen meegedeeld.

Kinder- en partneralimentatie

Behoefte van de minderjarige
5.
De man stelt dat de rechtbank de behoefte van de minderjarige te hoog heeft vastgesteld omdat zij van een te hoog fictief huidig inkomen van de man is uitgegaan. De vrouw is van mening dat de rechtbank, rekening houdend met de verdiencapaciteit van de man, terecht van een hoger huidig inkomen van € 1.515,- per maand is uitgegaan zodat de behoefte € 198,- per maand bedraagt.
6.
Het hof overweegt als volgt. Gelet op het hierna te bespreken wisselende inkomen van de man na het uiteengaan van partijen ziet het hof aanleiding ter zake van de behoefte van de minderjarige conform de hoofdregel van het tremarapport aan te sluiten bij het voormalig netto gezinsinkomen. Geen van partijen heeft bezwaar gemaakt tegen de overweging van de rechtbank dat het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk € 1.200,- per maand bedroeg. Het hof bepaalt de behoefte van de minderjarige derhalve op € 155,- per maand.
Draagkracht van de man
7.
De man stelt dat de rechtbank zijn inkomen te hoog heeft vastgesteld doordat zij ervan uit is gegaan dat de man zijn salaris kan aanvullen. Volgens de man is aanvulling van zijn salaris niet mogelijk. Hij voert daartoe aan dat hij een nuluren contract had bij [X] BV en dat hij vanaf eind december 2012 tot 4 maart 2013 vanwege de vorst niet door dit bedrijf is opgeroepen en derhalve geen inkomen heeft gehad. Vanaf 4 maart 2013 is de man in dienst bij [uitzendbureau Y], waar hij een bruto uurloon verdient van € 8,48. Ten aanzien van de lasten is de man van mening dat rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 30,- in plaats van € 20,- aan omgangskosten. Volgens de man heeft hij gelet op zijn inkomen en lasten geen draagkracht om kinder- en partneralimentatie te voldoen. De man heeft ter terechtzitting verklaard bereid te zijn een bedrag van € 100,- per maand aan kinderalimentatie te betalen.
8.
De vrouw weerspreekt het door de man gestelde. Volgens de vrouw heeft de rechtbank ter zake van de kinder- en de partneralimentatie terecht beslist zoals zij heeft gedaan. De advocaat van de vrouw heeft ter terechtzitting nog aangevoerd dat volgens mededeling van de man hij door zijn ouders is onderhouden, zodat de man geen woonlasten had en heeft. Ook heeft de man volgens de advocaat nog extra inkomsten genoten.
9.
Het hof overweegt als volgt. Uitgaande van de overgelegde jaaropgaven 2012 waaruit een bruto jaarinkomen blijkt van € 11.746,- + € 525,- = €  12.271,-, heeft de man een inkomen op bijstandsniveau. De man verdient vanaf maart 2013 een bruto inkomen van € 19.049,- per jaar. Het hof is van oordeel dat - ook al zou de man bij zijn ouders wonen - met een bedrag aan woonlasten rekening moet worden gehouden aangezien de man deze lasten nu of in de nabije toekomst zal moeten betalen. Het hof acht voorts voldoende aangetoond dat de man vanaf januari 2013 tot maart 2013 geen enkel salaris heeft genoten. Zoals reeds overwogen, heeft de man gesteld dat hij in die tijd door zijn ouders is onderhouden, hetgeen het hof aannemelijk voorkomt. Voorts is het hof gebleken dat er een groot aantal schulden tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren die dienen te worden afgelost. Gelet op dit alles heeft de man - ongeacht of de omgangskosten nu op € 20,- of op € 30,- per maand worden gesteld - geen draagkracht om kinder- en partneralimentatie te voldoen.
10.
Nu de man heeft aangeboden een bedrag van € 100,- per maand aan kinderalimentatie te betalen zal het hof de kinderalimentatie met ingang van 8 juni 2012 op dit bedrag bepalen. De man heeft tevens verklaard dat wat hem betreft de vrouw het te veel ontvangene niet hoeft terug te betalen. Het hof zal overeenkomstig beslissen. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.

Verdeling

Beroep op artikel 1:164 BW
11.
De man klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat hij ten aanzien van de schulden bij het CJIB (ad d + e), de schuld bij KPN ([a]) (ad g) en de huurschuld bij Trivire (ad i) een beroep heeft gedaan op artikel 1:164 BW. Volgens de man heeft de vrouw de huwelijksgemeenschap benadeeld door na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvoor lichtvaardig deze schulden te maken. Zij is daarom gehouden de schade die daardoor is ontstaan, te vergoeden dan wel deze schulden geheel als eigen schuld, zonder verrekening, te dragen.
12.
De vrouw is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. De vrouw weerspreekt dat zij de gemeenschap schade zou hebben toegebracht.
13.
Het hof is van oordeel dat niet gebleken is van het lichtvaardig maken van schulden in de zin van artikel 1:164 BW. De man heeft zijn stellingen ter zake ook niet verder onderbouwd zodat het hof daaraan voorbij gaat. Dit heeft tot gevolg dat deze schulden in de gemeenschap vallen en door partijen ieder voor de helft moeten worden gedragen.
Overige schulden
14.
De man is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat met de schuld bij CZ (ad l) en de schuld aan de ouders van de vrouw (ad m) geen rekening wordt gehouden nu de man niet heeft aangetoond dat deze schulden bestaan. De man legt een schrijven van een incassobureau over waaruit blijkt dat er een schuld aan de OWM Centrale Zorgverzekeringsgroep is van € 771,28. De man wenst voorts dat een schuld bij de belastingdienst inzake inkomenstenbelasting van in totaal € 1.410,-, een schuld in verband met te veel ontvangen zorgtoeslag van € 155,- en een schuld bij Eneco van € 797,24 alsnog in de verdeling worden betrokken aangezien deze in eerste aanleg niet zijn meegenomen.
15.
De vrouw is van mening dat de rechtbank ten aanzien van de overige schulden terecht heeft beslist zoals zij heeft gedaan. Zij stelt voorts dat de man niet ontvankelijk is in zijn verzoek ten aanzien van de in eerste aanleg niet meegenomen schulden aangezien dit een nieuw zelfstandig verzoek betreft dat voor het eerst in hoger beroep wordt gedaan. Bovendien heeft de man niet aangetoond dat deze schulden op de peildatum reeds aanwezig waren.
16.
Het hof stelt voorop dat het de man vrijstaat zijn verzoek ter zake van de verdeling in hoger beroep te vermeerderen. Ten aanzien van de gemelde schulden overweegt het hof als volgt. Nu de man de schuld aan de ouders van de vrouw ook in hoger beroep niet heeft onderbouwd, laat het hof deze buiten beschouwing. Ten aanzien van de overige onder rechtsoverweging 14 gemelde schulden geldt dat indien deze voor de peildatum van 8 juni 2012 zijn ontstaan, deze schulden in beginsel gemeenschapsschulden zijn die door partijen gezamenlijk, ieder voor de helft, moeten worden gedragen.
17.
Uit doelmatigheidsoverwegingen zal het hof de bestreden beschikking ter zake van de verdeling vernietigen met uitzondering van hetgeen partijen in eerste aanleg zijn overeengekomen, hetgeen omtrent de inboedel is bepaald, en hetgeen omtrent de schuld aan de ouders van de vrouw is bepaald.

Proceskosten

18.
Nu de onderhavige procedure van familierechtelijke aard is, zal het hof de proceskosten in hoger beroep tussen partijen compenseren. Het verzoek van de vrouw de man te veroordelen in de kosten van het geding zal worden afgewezen.
19.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
inzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 8 juni 2012 op € 100,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw het te veel ontvangene niet hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het inleidend verzoek van de vrouw ter zake van de uitkering tot haar levensonderhoud af;

inzake de verdeling

vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de verdeling betreft met uitzondering van hetgeen partijen in eerste aanleg zijn overeengekomen, met uitzondering van hetgeen omtrent de verdeling van de inboedel en de verrekening van de waarde daarvan is bepaald, en met uitzondering van hetgeen omtrent de schuld aan de ouders van de vrouw is bepaald en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat voor zover partijen geen overeenstemming hebben bereikt omtrent de draagplicht van de schulden beide partijen, ieder voor de helft, draagplichtig zijn voor de schulden die voor de peildatum 8 juni 2012 zijn ontstaan;
bekrachtigt de afwijzing in de bestreden beschikking van het verzoek van de man om de schuld aan de ouders van de vrouw in de verdeling te betrekken;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Labohm en Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2013.