ECLI:NL:GHDHA:2013:3595

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
P22-001806-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en voordeel trekken uit seksuele handelingen van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van mensenhandel, waarbij hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van een minderjarige aangeefster. De feiten dateren van 2 januari 2011 tot en met 10 februari 2011, toen de verdachte samen met de minderjarige [aangeefster] betrokken was bij prostitutie. De verdachte ontving een deel van de verdiensten van de aangeefster, die nog geen achttien jaar oud was. Het hof heeft in zijn overwegingen het uittreksel Justitiële Documentatie van de verdachte meegewogen, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde, maar in hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de verdachte wel schuldig is aan het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf had geëist, gedeeltelijk toegewezen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in aanmerking genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001806-12
Parketnummer: 10-750011-11
Datum uitspraak: 6 februari 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 maart 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
23 januari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 02 januari 2011 tot en met 10 februari 2011 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans éénmaal, (telkens), (een) ander(en), genaamd [aangeefster] (geboren [geboortedag]), ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en), met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [aangeefster] (geboren [geboortedag]), enige handeling(en), heeft ondernomen, welke handelingen bestonden uit (het)
- het (laten) plaatsen van één of meer afbeelding(en) van die [aangeefster] op het internet en/of als ware die [aangeefster] meerderjarig en/of beschikbaar voor prostitutiewerkzaamheden (teneinde klanten te werven voor de prostitutie) en/of
- ( daarbij) (daartoe) die [aangeefster] voorzien van instructies betreffende de werkwijze en/of te rekenen tarieven en/of
- ( telefonisch) onderhouden van contact(en) met die [aangeefster] en/of (potentiële) klanten en/of het regelen van klanten voor die [aangeefster] en/of
- begeleiden en/of vervoeren van die [aangeefster] van en/of naar klanten en/of naar plaatsen voor het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling door die [aangeefster] en/of
- ( daarbij) ter beschikking stellen en/of gebruik maken van zijn, verdachtes, telefoon(nummer) en/of auto en/of één of meer (andere) dienst(en) en/of
- die [aangeefster] mededelen/instrueren dat zij tegen klanten moest zeggen dat zij 18 jaar oud was, in elk geval dat zij meerderjarig was en/of
- aannemen en/of behouden van (een deel van) de betalingen en/of verdiensten (uit prostitutiewerkzaamheden) van die [aangeefster] en/of
- ( laten) onderbrengen en/of onderhouden van die [aangeefster] en/of
- ( daarbij) het onder toezicht/controle (laten) houden van die [aangeefster]; (in elk geval) (telkens) handelingen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [aangeefster] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die (seksuele/prostitutie) handeling(en), terwijl die [aangeefster] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 02 januari 2011 tot en met 10 februari 2011 te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal, (telkens), opzettelijk voordeel heeft getrokken uit één of meer seksuele handeling(en) van [aangeefster] (geboren [geboortedag]), met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [aangeefster] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft hij, verdachte (telkens) (een deel van) de verdiensten van die [aangeefster] uit prostitutiewerkzaamheden ontvangen en/of zich toegeëigend.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Uit het dossier blijkt dat de opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] op 10 februari 2011 in het kader van een grootschalige escortcontrole heeft gereageerd op een internetadvertentie van een persoon die zich presenteerde als escortdame, zichzelf ‘Tamara’ noemde en stelde 19 jaar oud te zijn. [opsporingsambtenaar 1] heeft het in die advertentie genoemde telefoonnummer gebeld en deed zich tijdens het telefoongesprek voor als ‘Joop’. Hij heeft toen met de man die de telefoon beantwoordde een afspraak gemaakt voor een bezoek van ‘Tamara’ in een woning aan het Zuidplein te Rotterdam die door de politie ten behoeve van de escortcontrole voor enkele dagen in gebruik was genomen. Later die dag verschenen een vrouw en een man – naar later bleek: [aangeefster] en de verdachte – bij voornoemde woning. Zij werden binnengelaten door een opsporingsambtenaar die zich kenbaar maakte als toezichthouder. Aan zowel [aangeefster] als de verdachte is het doel van de controle medegedeeld. De verdachte verklaarde tegenover een tweetal opsporingsambtenaren dat hij [aangeefster] als vriend vergezelde en dat hij haar op haar verzoek had gebracht. Nadat [aangeefster] zich middels een Nederlands verblijfsdocument had gelegitimeerd, bleek zij de leeftijd van 18 jaren nog niet te hebben bereikt. Daarop is de verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door haar aan het hof overgelegde pleitaantekeningen – kort gezegd op het standpunt gesteld dat bovenomschreven wijze van opsporing op de in de pleitaantekeningen nader omschreven gronden strijdig is met zowel het Wetboek van Strafvordering als de beginselen van een behoorlijke procesorde en dat de verdachte daardoor onherstelbaar in zijn belangen is geschaad. Primair heeft de raadsvrouw bepleit dat dit moet leiden tot niet-ontvankelijkverkla-ring van het openbaar ministerie in de vervolging. Subsidiair heeft zij verzocht om algehele bewijsuitslui-ting. Meer subsidiair heeft zij verzocht het vorenstaande te verdisconteren in de strafmaat.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt dienaangaande het volgende.
Zoals reeds in overweging genomen zijn de hierboven uiteengezette handelingen van de verschillende opsporingsambtenaren verricht in het kader van een uit het bestuurlijk toezicht voortvloeiende escortcontrole. Een dergelijke controle heeft onder meer tot doel het toezien op de naleving van vergunningsplichten en
-voorwaarden en op de leeftijd van de als prostituee actieve personen. [aangeefster] is op 10 februari 2011 geselecteerd als één van de prostituees die werd onderworpen aan die controle. Uit niets blijkt dat bij die selectie in aanmerking is genomen dat er mogelijk sprake zou zijn van een strafbaar feit. De verdenking ten aanzien van de verdachte is pas ontstaan op het moment dat de opsporingsambtenaren in de woning aan het Zuidplein bekend raakten met het feit dat [aangeefster] minderjarig was. Al hetgeen daaraan voorafging vond plaats in het kader van de controle en valt derhalve buiten het strafrechtelijk voorbereidend onderzoek, zodat de strafvorderlijke voorschriften daarop niet van toepassing zijn en een beroep op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is uitgesloten.
Van détournement de pouvoir is naar het oordeel van het hof geen sprake, nu er geen aanwijzingen voor zijn aangetroffen dat de controlebevoegdheden door de verbalisanten zijn aangewend voor een ander doel dan waarvoor ze zijn verleend.
Een beroep op het zogenaamde Tallon-criterium kan slagen wanneer de betrokken verdachte door een politieambtenaar is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren daar niet reeds op was gericht. In de onderhavige zaak is dit niet aan de orde. Uit de hieronder genoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte [aangeefster] meerdere keren naar klanten heeft gebracht, terwijl de verdachte wist dat [aangeefster] met die klanten tegen betaling seksuele handelingen verrichtte. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat verdachtes wil erop gericht was [aangeefster] bij haar prostitutiewerkzaamheden behulpzaam te zijn en haar daartoe naar escortafspraken te begeleiden en vervoeren. Dat de verdachte door de handelwijze van de politieamb-tenaar [opsporingsambtenaar 1] tot iets anders werd gebracht dan hij al van plan was, te weten het ten laste gelegde, is dan ook niet aannemelijk.
Het hof is dan ook van oordeel dat er in hetgeen namens verdachte is aangedragen geen aanleiding bestaat om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging te verklaren. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat voorts geen aanleiding voor bewijsuitsluiting of strafvermindering.
Vrijspraak van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig het door hem aan het hof overgelegde schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden veroordeeld ter zake van het eerste cumulatief/ alternatief ten laste gelegde en dat wettig en overtuigend moet worden bewezen dat de verdachte [aangeefster]
ertoe heeft gebrachtzich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ten aanzien van dit feit vrijspraak bepleit.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof duidt het begrip
‘ertoe brengen’op een situatie waarin een reële eigen keuze van de prostituee in meer of mindere mate afwezig is, waarbij op zichzelf niet doorslaggevend is of de prostituee al dan niet minderjarig is. De bescherming van minderjarigen als zodanig moet worden geacht te zijn gelegen in de omstandigheid dat in een dergelijk geval voor strafbaarheid geen dwangmiddelen zoals genoemd in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1˚van het Wetboek van Strafrecht zijn vereist.
Evenals de rechtbank acht het hof de door de getuige [aangeefster] op de terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring, gelet op de daarin vervatte tegenstrijdigheden en de rancuneuze houding van de getuige, onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken. Bij de beoordeling van de tenlastelegging gaat het hof daarom uit van de door de getuige [aangeefster] op 10 februari 2011 tegenover de politie afgelegde verklaring.
Uit laatstgenoemde verklaring blijkt dat de verdachte door [aangeefster] is benaderd en dat hij met betrekking tot het prostitutiewerk van [aangeefster] – waar zij zich reeds mee bezighield vóórdat zij de verdachte leerde kennen – op haar verzoek slechts faciliterende activiteiten heeft verricht. [aangeefster] heeft de aanwezigheid van de verdachte als beschermend ervaren. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden gesproken van afwezigheid (in meer of mindere mate) van een reële keuze bij [aangeefster], zodat naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte [aangeefster] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling.
Op grond van het bovenstaande acht het hof – anders dan de rechtbank – evenmin wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten aanzien van [aangeefster] handelingen heeft ondernomen waarvan hij wist dat [aangeefster] zich
daardoorbeschikbaar zou stellen tot het verrichten van prostitutiehandelingen.
Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 02 januari 2011 tot en met 10 februari 2011 in Nederland opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van [aangeefster] (geboren [geboortedag]), met een derde tegen betaling, terwijl die [aangeefster] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft hij, verdachte een deel van de verdiensten van die [aangeefster] uit prostitutiewerkzaamheden ontvangen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door haar aan het hof overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/ alternatief ten laste gelegde heeft gepleegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Zoals reeds hiervoor overwogen gaat het hof bij de beoordeling van de tenlastelegging uit van de door de getuige [aangeefster] op 10 februari 2011 tegenover de politie afgelegde verklaring. Aldaar heeft [aangeefster] verklaard dat zij de verdachte een bedrag van € 15,00 per klant betaalde en dat de verdachte haar twee of drie keer naar een klant heeft gebracht. De verdachte heeft op
10 februari 2011 tegenover de politie verklaard dat hij een snorder is en dat hij tankgeld krijgt van de mensen voor wie hij rijdt. Op 15 februari 2011 heeft hij tegenover de rechter-commissaris verklaard dat het klopt dat hij [aangeefster] in de periode van 2 januari 2011 tot en met 10 februari 2011 twee keer heeft gebracht naar mensen met wie zij tegen betaling seks had. De verdachte was dus op de hoogte van de prostitutiewerkzaamheden van [aangeefster]. Ondanks het feit dat de exacte hoogte van de met de chauffeurswerkzaamheden gemoeide kosten van de verdachte niet vaststaat, gaat het hof ervan uit dat in ieder geval een gedeelte van de € 15,00 per klant die hij van [aangeefster] ontving als voordeel voor de verdachte kan worden gezien. Daarbij neemt het hof in overweging dat de verdachte voor zijn diensten blijkbaar een vaste vergoeding ontving, ongeacht de voor die diensten benodigde brandstof en/of andere aan die diensten toe te rekenen autokosten, zodat van het ‘tankgeld’ een deel aan verdachte ten goede kwam.
Nu uit het dossier niet blijkt dat [aangeefster] een andere bron van inkomsten had, acht het hof op basis van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een deel van de verdiensten van [aangeefster] uit prostitutiewerkzaamheden heeft ontvangen en aldus opzettelijk voordeel daaruit heeft getrokken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

mensenhandel.

Het betoog van de raadsvrouwe dat het bewezen verklaarde niet kan worden gekwalificeerd, nu het doel van de strafbaarstelling het vervolgen van een uitbuitings-situatie is en van een dergelijke situatie geen sprake is wordt verworpen. De opvatting dat de delictsomschrijving slechts is vervuld indien het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit vindt in het recht immers geen steun.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich – wederom overeenkomstig de door haar aan het hof overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van beide feiten dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij verontschul-digbaar heeft gedwaald omtrent de leeftijd van [aangeefster].
Gelijk de rechtbank overweegt het hof dat op de verdachte de verplichting rustte om, alvorens zijn hulp en begeleiding aan [aangeefster] aan te vangen, zich ervan te vergewissen dat zij niet minderjarig was. Nu de verdachte zonder verificatie genoegen heeft genomen met de eigen mededelingen van [aangeefster], heeft hij naar het oordeel van het hof niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Van hem kon op zijn minst worden gevergd dat hij [aangeefster] naar haar legitimatiebewijs zou vragen. Nu hij dit niet heeft gedaan, verwerpt het hof het beroep op verontschuldigbare dwaling.
Aangezien er ook anderszins geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van zowel het eerste als het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel. Hij heeft opzettelijk voordeel getrokken uit seksuele handelingen van de – minderjarige – [aangeefster] door een gedeelte van het met die seksuele handelingen verdiende geld in ontvangst te nemen. Een dergelijk feit is een – naar zijn aard - ernstig strafbaar feit waartegen streng dient te worden opgetreden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf neemt het hof voorts in aanmerking dat het door de verdachte genoten voordeel marginaal is te noemen.
Het hof is - alles overwegende en gelet op de vrijspraak van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenis-straf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. J.A.C. Bartels en mr. G. Knobbout, in bijzijn van de griffier mr. N. van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 februari 2013.