ECLI:NL:GHDHA:2013:3526

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
16 september 2013
Zaaknummer
200.128.972-02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in ouderschapszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek van de vader om een voorlopig getuigenverhoor in een ouderschapszaak. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.E. van der Meer, verzocht het hof om getuigen te horen over de omstandigheden rondom de verhuizing van de kinderen naar Nederland door de moeder, die bijgestaan werd door advocaat mr. M. Visser. De vader betwistte dat de moeder met zijn toestemming de kinderen had meegenomen en stelde dat zij niet voldeed aan de voorwaarden van een eerder opgesteld ouderschapsplan. De moeder daarentegen stelde dat zij aan alle voorwaarden had voldaan en dat het horen van getuigen niet nodig was. Het hof overwoog dat het verzoek van de vader prematuur was en dat het aan de moeder was om aan te tonen dat zij aan de voorwaarden had voldaan. Het hof wees het verzoek van de vader af en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Deze beslissing werd genomen in het kader van de goede procesorde, waarbij het hof de noodzaak van een voorlopig getuigenverhoor in deze fase van de procedure niet onderbouwd achtte.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 10 juli 2013
Zaaknummer : 200.128.972/02
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-2759
[appellant],
wonende te [woonplaats 1], Verenigde Staten van Amerika,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S.E. van der Meer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Visser te Amsterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP

Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 28 juni 2013, heeft de vader het hof verzocht om een voorlopig getuigenverhoor krachtens het bepaalde in artikel 187 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te gelasten tijdens een bij het hof aanhangige procedure.
De moeder heeft op 1 juli 2013 een verweerschrift tegen genoemd verzoek ingediend.
De zaak is op 2 juli 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mr. M.M. van Maanen.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

VASTSTAANDE FEITEN

Het hof gaat uit van de volgende feiten:
  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op [trouwdag] 2001 te [plaats] en zijn de ouders van [naam minderjarige 1], geboren [in] 2005 te [geboorteplaats], en [naam minderjarige 2], geboren [in] 2006 te [geboorteplaats], hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
  • De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen.
  • Partijen en de minderjarigen woonden vanaf [datum] 2009 in [plaats], Verenigde Staten van Amerika.
  • Partijen hebben eind 2011 besloten te gaan scheiden.
  • Sinds [datum] 2013 verblijven de minderjarigen met de moeder in Nederland.
  • Bij beschikking van 10 juni 2013 heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de minderjarigen afgewezen.

BEOORDELING

1.
De vader verzoekt het hof bij beschikking omtrent de in het verzoekschrift genoemde feiten een voorlopig getuigenverhoor te bevelen op 2 juli 2013 te 15.30 uur, dan wel op een door het hof vast te stellen dag, uur en plaats en voorts met bepaling van de dag waarop de vader uiterlijk afschrift van de te geven beschikking aan de moeder zal moeten doen toekomen en een mondelinge behandeling ter zake van het voorlopig getuigenverhoor achterwege te laten vanwege onverwijlde spoed.
2.
De moeder verzoekt in haar verweerschrift het hof, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten, dan wel dit verzoek af te wijzen, met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure.
3.
De vader voert het volgende aan. Partijen zijn in een appelprocedure betreffende kinderontvoering verwikkeld. De moeder stelt dat zij met toestemming van de vader de kinderen vanuit de Verenigde Staten (“VS”) heeft meegenomen naar Nederland met het oogmerk zich daar permanent te vestigen. De vader betwist deze toestemming. Partijen hebben [in] 2012 een ouderschapsplan opgesteld dat is bekrachtigd door de Amerikaanse rechtbank in een “consent order of court”. In dit ouderschapsplan is - vertaald - (onder meer) het volgende opgenomen:
1e alinea artikel 2: “De moeder is van plan naar Nederland te verhuizen om haar carrière daar verder op te bouwen, in het bijzonder om daar een opleidingsplaats in de [specialisme] te vinden. De vader gaat ermee akkoord dat zij met de kinderen naar Nederland verhuist, op voorwaarde dat zij inderdaad een opleidingsplaats als medisch specialist in een van de academische ziekenhuizen in Nederland vindt.”
1e alinea artikel 3: “De ouders zijn de volgende verzorgings-/omgangsregeling overeengekomen: Moeder zal met de kinderen verhuizen [in] 2012 of op een andere door beide ouders overeen te komen datum, op voorwaarde dat zij een opleidingsplaats zoals hierboven omschreven vindt, met dien verstande dat de moeder tot [datum] 2013 de tijd heeft om dit te verwezenlijken en dat wanneer zij geen opleidingsplaats heeft gevonden, de kinderen niet zullen verhuizen.”
4.
Volgens de vader heeft de moeder niet aan voormelde tussen partijen overeengekomen voorwaarden voldaan. Zij zou immers voor [datum] 2013 daadwerkelijk werkzaam moeten zijn als arts-assistent in opleiding tot medisch specialist (AIOS) in een van de Nederlandse academische ziekenhuizen. Zij is echter op [datum] 2013 begonnen als arts onderzoeker (OIO), een totaal andere functie dan die van AIOS. De rechtbank heeft bij haar beslissing tot afwijzing van het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de minderjarigen naar de VS grote waarde gehecht aan een brief van 4 januari 2013 van dr. [naam 1], [functie]. Ook heeft de moeder een brief van 26 maart 2013 van de [functie], drs. [naam 2], en een werkgeversverklaring van prof. dr. [naam 3] van 5 april 2013 overgelegd. Naar de mening van de vader zijn deze verklaringen inhoudelijk tegenstrijdig, onduidelijk en door de moeder afgedwongen. De vader heeft prof. [naam 3] en dr. [naam 1] aangeschreven met het verzoek om duidelijkheid te geven omtrent de functie van de moeder. Zij weigeren echter informatie te verstrekken zonder uitdrukkelijke toestemming van de moeder. Het is voor de vader van uitermate groot belang dat onomstotelijk kan worden vastgesteld of de moeder aan de voorwaarden zoals opgenomen in het ouderschapsplan heeft voldaan. Alleen op die manier kan worden bepaald of de moeder, op grond van hetgeen in het ouderschapsplan is opgenomen, toestemming heeft om te verhuizen. De enige wijze waarop de vader hieromtrent duidelijkheid kan verkrijgen, is door het horen van prof. [naam 3], dr. [naam 1] en drs. [naam 2], aldus de vader.
5.
De moeder bestrijdt de stellingen van de vader dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen en dat zij deze zou hebben afgedwongen door medelijden bij haar werkgevers op te wekken. Volgens de moeder is het horen van getuigen niet nodig. Dat zij aan alle voorwaarden uit het ouderschapsplan heeft voldaan, blijkt afdoende uit de overgelegde stukken, waaronder haar registratie als AIOS. De vader betrekt de moeder nodeloos in procedures en benadert haar opleiders achter haar rug om waarmee hij haar arbeidsrelatie op spel zet. Het is strikt beleid van het [naam ziekenhuis] om geen informatie over werknemers aan derden te verschaffen zonder juridische grondslag.
6.
Het hof overweegt als volgt. Nog afgezien van het antwoord op de vraag of een procedure als de onderhavige zich gezien het spoedeisend karakter leent voor een (voorlopig) getuigenverhoor acht het hof een voorlopig getuigenverhoor als gevraagd in dit stadium van de procedure prematuur. Het is in onderhavig geval niet aan de vader, maar aan de moeder om aan te tonen dat zij voldaan heeft aan het bepaalde in het ouderschapsplan. De vader betwist dat, en van die betwisting maken zijn kritische kanttekeningen bij eerdergenoemde bescheiden deel uit. Indien het hof in de hoofdzaak, in welke zaak op 17 juli 2013 uitspraak wordt gedaan, een nader onderzoek naar die overgelegde bescheiden nuttig of nodig oordeelt, kan de vader in die procedure in de gelegenheid gesteld worden (tegen)bewijs te leveren. Het hof acht tegen die achtergrond het thans gedane verzoek in dit stadium van de procedure in hoger beroep in strijd met de goede procesorde.
7.
Gelet op het vorenstaande zal het hof het verzoek van de vader tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afwijzen. Het hof zal de proceskosten compenseren als na te melden nu partijen ex-echtgenoten zijn.

BESLISSING

Het hof:
wijst het verzoek van de vader af;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Dijk en Kamminga, bijgestaan door
mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2013.