ECLI:NL:GHDHA:2013:3524

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
16 september 2013
Zaaknummer
200.125.380/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Leuven
  • M. Willems
  • J. Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van gezag over minderjarigen met het oog op omgangsregeling tussen ouders en kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen. De moeder had op 8 april 2013 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 januari 2013, waarin zij van het ouderlijk gezag was ontheven. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S.C. Dikkers, stelde dat zij inmiddels vorderingen had gemaakt in haar leven, waaronder een verhuizing en het aanvaarden van hulpverlening, en dat zij in staat was om haar kinderen weer bij zich te hebben.

De raad voor de kinderbescherming, vertegenwoordigd door de heer M.C. Dors, en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSJ) stelden echter dat de moeder niet in staat was om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden die de kinderen nodig hadden. Het hof heeft de argumenten van de moeder, de raad en WSJ zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat de moeder, ondanks haar goede intenties, niet in staat was om de opvoeding van haar kinderen op zich te nemen, gezien haar verstandelijke beperking en de specifieke behoeften van de kinderen.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen, [A] en [B], beiden een ontwikkelingsachterstand hebben en dat zij gebaat zijn bij een stabiele en voorspelbare opvoeding, die de moeder niet kan bieden. Het hof heeft de wettelijke gronden voor de ontheffing van het gezag van de moeder over de minderjarigen aanwezig geacht en heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Wel heeft het hof aangegeven dat er mogelijkheden zijn voor een uitgebreidere omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen, afhankelijk van de voortgang van de hulpverlening en de ontwikkeling van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 17 juli 2013
Zaaknummer : 200.125.380/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-3495
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S.C. Dikkers te Vlaardingen,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1.
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam,
hierna te noemen: WSJ, als uitvoerder van de voogdij, opgedragen aan:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, gevestigd te Rotterdam;
2.
de pleegouders van na te noemen minderjarigen,
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders;
3.
[naam],
wonende te [woonplaats],
de biologische vader,
hierna te noemen: de vader.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 8 april 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 januari 2013 van de rechtbank Rotterdam.
WSJ heeft op 4 juni 2013 een verweerschrift ingediend.
Op 12 juni 2013 is van de zijde van de moeder nogmaals het beroepschrift bij het hof ingekomen, ditmaal voorzien van bijlagen.
De zaak is op 19 juni 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw M.A.J. Emmerzaal, tolk in de Nederlandse gebarentaal;
  • de heer M.C. Dors namens de raad;
  • mevrouw M.J. van Zeist en mevrouw M. Hameetman namens Jeugdzorg;
  • de vader.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de moeder van het ouderlijk gezag ontheven over de minderjarigen [naam], geboren [in] 2009 te [geboorteplaats] (hierna: [A]), en [naam], geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] (hierna: [B]), hierna gezamenlijk: de minderjarigen. Voorts is benoemd tot voogdes over de minderjarigen de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, gevestigd te Rotterdam, en bepaald dat de voogdij zal worden uitgevoerd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Diemen, en de moeder veroordeeld aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van de minderjarigen te doen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van de raad zal worden afgewezen.
2.
WSJ bestrijdt het verzoek van de moeder en verzoekt het hof het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
3.
De moeder stelt dat de minderjarigen al een tijdje uit huis geplaatst zijn, maar dat dit niet hoeft te betekenen dat sprake is van een situatie die nooit meer hersteld kan worden. De moeder heeft gewerkt aan haar situatie. Zij is inmiddels verhuisd, heeft een baan en kan ondanks haar handicap goed meekomen in de maatschappij. Ook aanvaardt zij thans hulpverlening en werkt zij, indien nodig, mee aan onderzoeken. Op termijn verwacht de moeder dat zij, met hulpverlening, in staat is de minderjarigen weer bij zich te hebben. Het lukt haar nu ook om haar jongste zoon [C] op te voeden. De minderjarigen zijn vier en drie jaar oud en ondervinden geen spanning door handhaving van het gezag. De moeder voelt zich echter miskend en gediskwalificeerd en mist de minderjarigen vreselijk. Mocht het zo zijn dat het hof de beslissing bekrachtigt, dan wenst de moeder dat de minderjarigen wel in de weekenden en de vakanties bij haar mogen zijn, in ieder geval een overnachting.
4.
De vader steunt de moeder en zou ook graag zien dat de minderjarigen bijvoorbeeld een keer in de week bij de moeder zouden kunnen overnachten.
5.
WSJ stelt zich op de volgende standpunten. De moeder is niet in staat voor de minderjarigen te zorgen en hen de stabiele, voorspelbare en veilige opvoedsituatie te bieden die zij nodig hebben. Ondanks hun jonge leeftijd waren de spanning en onzekerheid van de ouders rondom de verlenging van de beschermingsmaatregelen wel degelijk merkbaar voor de minderjarigen en reageerden zij hier negatief op. Inmiddels verlopen de bezoeken ontspannen en is er geen onrust meer bij de minderjarigen na de bezoeken. Ten behoeve van een blijvend goed contact met de minderjarigen zijn er duidelijkheid en rust in de situatie nodig. [A] is meerdere keren verhuisd en is hierdoor onzeker over haar woonplek. Door de voogdijregeling krijgt zij de noodzakelijke zekerheid zodat zij zich veilig kan hechten aan de pleegouders en zich kan ontwikkelen. De moeder blijft de moeder van de minderjarigen en kan een goede ouder op afstand worden. De minderjarigen worden gestimuleerd om gebarentaal te gebruiken tijdens de bezoeken zodat het contact zo optimaal mogelijk wordt.
6.
De raad heeft ter zitting verklaard dat uitgebreid onderzoek heeft uitgewezen dat het niet in het belang van de minderjarigen is om teruggeplaatst te worden bij de moeder. De minderjarigen hebben ieder hun eigen problematiek waaraan nu flink wordt gewerkt en dit moet gecontinueerd worden. Zij hebben beiden een opvoeding nodig die de moeder door haar beperkingen niet kan bieden.
7.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden de moeder van het gezag over de minderjarigen heeft ontheven. Het hof neemt deze gronden over. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Daarbij overweegt het hof als volgt.
8.
Uit het overgelegde psycho-diagnostisch onderzoeksrapport van Kentalis van 11 april 2012 – waarvan de inhoud niet gemotiveerd is weersproken – komt naar voren dat de moeder een matige verstandelijke beperking heeft en beperkt sociaal vaardig is. Bij een kalenderleeftijd van 31 jaar heeft zij een ontwikkelingsleeftijd van ongeveer 5 jaar en 11 maanden. Zij is niet in staat om zelfstandig de opvoeding van haar drie jonge kinderen op zich te nemen en om aan hun ontwikkelingsbehoeften te voldoen. Zij heeft structureel hulp nodig bij de opvoeding en om te kunnen voldoen aan de eisen die de samenleving aan haar stelt.
9.
Voorts is van belang dat gebleken is dat er bovengemiddelde opvoedcapaciteiten zijn vereist om tegemoet te komen aan de speciale behoeftes van de minderjarigen. [A] is een normaal horend en normaal begaafd meisje van vier jaar, maar heeft door de problematische opvoedingssituatie bij de moeder hechtingsproblemen en een ontwikkelingsachterstand. Zij is extra gevoelig voor een stabiele en voorspelbare leefomgeving. Om haar ontwikkeling op positieve wijze te kunnen beïnvloeden dient haar omgeving zeer responsief en sensitief in de interactie met haar te zijn en moeten continuïteit en veiligheid gewaarborgd zijn. Van haar opvoeders worden veel vaardigheden gevraagd. Het hof is van oordeel dat gebleken is dat de moeder deze, ondanks haar goede wil en inzet, ontbeert en ook niet zal kunnen ontwikkelen. De pleegouders bieden de noodzakelijke veilige thuisbasis.
10.
[B] is sinds hij een half jaar oud was uit huis geplaatst, eerst in een crisispleeggezin en sinds maart 2011 in een perspectiefbiedend pleeggezin. Bij [B] was sprake van een ontwikkelingsachterstand en zijn basale gevoel van veiligheid was aangetast. Hij is getuige geweest van conflicten tussen de ouders en mogelijk reageerde de moeder door haar doofheid onvoldoende op zijn gehuil. Thans ontwikkelt hij zich positief. Gezien het feit dat hij op zeer jonge leeftijd veel zorg en aandacht tekort is gekomen en er een ontwikkelingsachterstand was, vraagt ook hij om een stabiele en vaste opvoeder.
11.
Gelet op de beperkingen van de moeder en op hetgeen de minderjarigen nodig hebben, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om de minderjarigen de verzorging en opvoeding te bieden die zij nodig hebben. Het belang van de minderjarigen brengt voorts met zich mee dat zij duidelijkheid krijgen over hun verblijf in de pleeggezinnen, zodat zij zich daar in alle rust kunnen hechten en ontwikkelen.
12.
Zoals ter zitting besproken, acht het hof het in het belang van de minderjarigen dat gewerkt gaat worden aan de verdere opbouw van een ongedwongen contact tussen de ouders en de minderjarigen. Gelet op het feit dat het jongste kind van de ouders bij de moeder woont, en ook uit de stukken blijkt dat de moeder met de juiste hulpverlening vorderingen kan maken, zou een uitgebreidere omgangsregeling dan thans het geval is mogelijk kunnen zijn, met als einddoelstelling – eventueel per kind verschillend – onbegeleid contact en een overnachting bijvoorbeeld eenmaal per veertien dagen. WSJ heeft verklaard dat zo een einddoelstelling denkbaar is en dat onderzocht zal worden in hoeverre de omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen kan worden uitgebreid. Het hof gaat er vanuit dat WSJ haar ter zitting gedane toezeggingen gestand zal doen. Onder deze omstandigheid acht het hof de ontheffing ook in het belang van de minderjarigen.
13.
Uit het voorgaande volgt dat de wettelijke gronden voor de (gedwongen) ontheffing van het gezag van de moeder over de minderjarigen aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Willems en Stuurop, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2013.