In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin zijn verzoek om de kinderalimentatie te verlagen werd afgewezen. De man had verzocht om de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarigen te verlagen naar € 384,33 per maand per kind, met ingang van 1 januari 2011. De vrouw verzocht het hof om het beroep van de man ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De man stelde dat er sprake was van grove miskenning van de wettelijke maatstaven, dwaling en wijziging van omstandigheden. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De man had zich laten bijstaan door een gespecialiseerde advocaat-scheidingsmediator en zijn eigen advocaat, en er was uitvoerig over de kinderalimentatie gesproken tijdens de bemiddelingsgesprekken. Het hof concludeerde dat de overeengekomen kinderalimentatie niet in evidente wanverhouding stond tot de wettelijke maatstaven. Ook het beroep op dwaling werd afgewezen, omdat partijen zich goed hadden laten informeren. Wat betreft de wijziging van omstandigheden oordeelde het hof dat de door de man aangevoerde omstandigheden geen rechtens relevante wijziging vormden. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking en compenseerde de proceskosten in beide instanties.