ECLI:NL:GHDHA:2013:3423

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2013
Publicatiedatum
12 september 2013
Zaaknummer
22-001463-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de verdachte voor aanranding van jonge stagiaires op kantoor

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het aanranding van jonge vrouwen die als stagiaires op zijn kantoor werkten. De verdachte was eerder door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, maar ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw onderzocht, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal in overweging nam. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 2 en 3 van de tenlastelegging, die betrekking hebben op het seksueel binnendringen en ontuchtige handelingen met de slachtoffers. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het eerste feit, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. De bewezenverklaring van de feiten 2 en 3 is gebaseerd op de verklaringen van de slachtoffers en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de afhankelijkheidsrelatie tussen de verdachte en de slachtoffers.

De strafmotivering van het hof benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, die voorwaardelijk is, met een proeftijd van 2 jaren en de verplichting om zich te houden aan de voorschriften van de reclassering. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €250,- aan een van de slachtoffers. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade heeft vastgesteld op een bedrag van €250,-.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001463-12
Parketnummer: 10-811111-11
Datum uitspraak: 30 augustus 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortejaar] 1967,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 16 augustus 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en/of het volgen van een (ambulante) behandeling bij de forensische polikliniek het Dok, dan wel een soortgelijke instelling.
Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat het gelijkheidsbeginsel is geschonden aangezien alleen de verdachte is vervolgd en niet de (destijds) medeverdachte.
Het hof verwerpt dit verweer. Het openbaar ministerie heeft op basis van het opportuniteitsbeginsel de vrijheid uit het aanbod van strafzaken een selectie te maken van de zaken die vervolgd worden. Er zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen die de conclusie rechtvaardigen dat het openbaar ministerie bij het vervolgen van de verdachte in strijd met het recht heeft gehandeld. Het enkele feit dat een ander niet is vervolgd en de verdachte wel, is onvoldoende om aan te nemen dat in strijd met het gelijkheidsbeginsel is gehandeld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 25 januari 2011 tot en met 15 april 2011 te Rotterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [benadeelde partij 1], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het meerdere malen, althans eenmaal - in de mond van die [benadeelde partij 1] brengen/houden van zijn, verdachtes, penis en/of
- in de vagina van die [benadeelde partij 1] brengen/houden van zijn, verdachtes, penis
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) (telkens) heeft/hebben bestaan uit het
- misbruik maken van de afhankelijkheidsrelatie die bestond tussen verdachte en die [benadeelde partij 1], welke afhankelijkheidsrelatie voortkwam uit zijn, verdachtes, positie als leidinggevende en/of de daaruit voortvloeiende gezagsverhouding ten opzichte van die [benadeelde partij 1], werkzaam als stagaire en/of
- onder valse voorwendselen meenemen van die [benadeelde partij 1] naar een (van de werkvloer gescheiden) aparte kamer/ruimte en/of (vervolgens) uitkleden van die [benadeelde partij 1] en/of vervolgens (ontkleed) gaan liggen op die (ontklede) [benadeelde partij 1] en/of
- meenemen naar een door verdachte afgesloten toilet en/of (vervolgens) duwen van het hoofd van die [benadeelde partij 1] in de richting van zijn penis;
2.
hij in of omstreeks de periode van 25 januari 2011 tot en met 15 april 2011 te Rotterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [benadeelde partij 1], heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het meerdere malen, althans eenmaal
- proberen te tongzoenen en/of likken van het gezicht en de borsten van die [benadeelde partij 1] en/of
- ( onder de kleding) betasten van de borsten van die [benadeelde partij 1] en/of
- wrijven over het geslachtsdeel van die [benadeelde partij 1]
het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) heeft/hebben bestaan uit het
- misbruik maken van de afhankelijkheidsrelatie die bestond tussen verdachte en die [benadeelde partij 1], welke afhankelijkheidsrelatie voortkwam uit zijn, verdachtes, positie als leidinggevende en/of de daaruit voortvloeiende gezagsverhouding ten opzichte van die [benadeelde partij 1], werkzaam als stagaire en/of
- onder valse voorwendselen meenemen van die [benadeelde partij 1] naar een van de werkvloer aparte kamer/ruimte en/of (vervolgens) beetpakken en/of naar achteren trekken van die [benadeelde partij 1] en/of (vervolgens) onverhoeds bovenop die [benadeelde partij 1] gaan liggen;
3.
hij in of omstreeks de
periodevan 31 januari 2011 tot en met 15 april 2011 te Rotterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [benadeelde partij 2], heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het meerdere malen, althans eenmaal
- masseren van de (blote) schouders en/of (blote) onderrug van die [benadeelde partij 2] en/of
- op de mond en/of in de nek zoenen van die [benadeelde partij 2] en/of - (onder de kleding) betasten van de heup van die [benadeelde partij 2], het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) heeft/hebben bestaan uit het
- misbruik maken van de afhankelijkheidsrelatie die bestond tussen verdachte en die [benadeelde partij 2], welke afhankelijkheidsrelatie voortkwam uit zijn, verdachtes, positie als leidinggevende en/of de daaruit voortvloeiende gezagsverhouding ten opzichte van die [benadeelde partij 2], werkzaam als stagaire en/of
- onder valse voorwendselen meenemen van die [benadeelde partij 2] naar een van de werkvloer aparte kamer/ruimte en/of (vervolgens) de sleutel in het slot van die deur van voornoemde ruimte omdraaien en/of (vervolgens) beetpakken en/of naar achteren trekken van die [benadeelde partij 2] en/of (vervolgens) onverhoeds bovenop die [benadeelde partij 2] gaan liggen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraken
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is onvoldoende wettig en overtuigend naar voren gekomen dat het verdachte is geweest die het hem onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Immers, of er sprake is geweest van de verdachte verweten dwang tot het door het slachtoffer ondergaan van de verweten handelingen, vindt naast de verklaring van het slachtoffer onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal van een andere onafhankelijke bron, zoals vereist om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Daarbij heeft het hof voorts nog overwogen dat onvoldoende uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen het verwijt dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de ten laste gelegde afhankelijkheidsrelatie dan wel van een gezagsverhouding met het slachtoffer, een en ander nog afgezien van de omstandigheid dat de steller van de tenlastelegging niet heeft omschreven waar dit misbruik maken dan uit heeft bestaan.
Ook het verwijt dat het slachtoffer door verdachte zou zijn
meegenomennaar een kamer of ruimte en/of naar een door een verdachte afgesloten toilet, mist naar het oordeel van het hof feitelijke grondslag nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat het slachtoffer enkel is gevraagd (mee) te komen naar die kamer of ruimte en dat toilet en van enig “meenemen” in dit verband niet is gebleken.
Het hof zal verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dan ook vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 25 januari 2011 tot en met 15 april 2011 te Rotterdam door iemand, te weten [benadeelde partij 1], heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, namelijk het
likken van het gezicht en - betasten van de borsten van die [benadeelde partij 1]
waarbij datgeweld heeft bestaan uit het beetpakken en naar achteren trekken van die [benadeelde partij 1] en onverhoeds bovenop die [benadeelde partij 1] gaan liggen.
3.
hij in of omstreeks de periode van 31 januari 2011 tot en met 15 april 2011 te Rotterdam door geweld iemand, te weten [benadeelde partij 2], heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, namelijk het in de nek zoenen van die [benadeelde partij 2] en -
(onder de kleding betasten van de heup van die [benadeelde partij 2],
waarbij datgeweld heeft bestaan uit het onverhoeds bovenop die [benadeelde partij 2] gaan liggen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert op:

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte de bijzondere voorwaarde zal worden gesteld dat hij zich gedurende de proeftijd zal houden aan de voorschriften van de reclassering, ook als dat inhoudt behandeling door het Dok.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis zal worden opgeheven tegen de datum van de einduitspraak in hoger beroep.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zijn slachtoffers, jonge vrouwen die als stagiaires op het kantoor van de verdachte werkzaam waren, aangerand zoals bewezen verklaard. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen lusten en gevoelens. Hij heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 augustus 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eenmaal eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, zij het voor een andersoortige strafbaar feit.
Het hof is - alles overwegende en mede gelet op de speciale en generale preventie - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof zal aan de op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf na te noemen bijzondere voorwaarde verbinden.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 500,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte slechts betwist, doordat de raadsman heeft betoogd dat de verdachte van deze feiten behoort te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat [benadeelde partij 2] immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit en stelt deze naar maatstaven van billijkheid vast op een bedrag van € 250,-.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 250,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt als
bijzondere voorwaardedat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en/of het volgen van een (ambulante) behandeling bij de forensische polikliniek het Dok, dan wel een soortgelijke instelling;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,- (tweehonderdenvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van
€ 250,- (tweehonderdenvijftig 5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. G. Dulek-Schermers en mr. A.H. de Wild, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 augustus 2013.
Mr. A.H. de Wild is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.