In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van diefstal in vereniging van (oud) ijzer en (nieuw) RVS, gepleegd op 21 december 2011 te Ridderkerk. De tenlastelegging omvatte ook geweld en bedreiging met geweld tegen twee benadeelden, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte de goederen op het terrein van een bedrijf hebben weggenomen. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het hoger beroep, waarbij de advocaat-generaal en de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal zoals ten laste gelegd. De verdediging voerde aan dat de verdachte toestemming had gekregen om de goederen mee te nemen, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte reeds in het bezit waren van de goederen op het moment dat zij door het personeel van het bedrijf werden aangesproken, waardoor het strafbare feit was voltooid. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten.
De beslissing van het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde feit. De tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de opgelegde straf. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de zitting van 6 augustus 2013.