In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht. De verdachte was eerder veroordeeld voor rijden onder invloed, waarbij het alcoholgehalte in zijn bloed boven de wettelijke limiet lag. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 850,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 8 maanden.
Tijdens de zittingen in hoger beroep op 9 november 2012 en 21 juni 2013 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. De raadsman stelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat er sprake was van een geldig bloedonderzoek, omdat de verdachte niet tijdig op de hoogte was gesteld van de uitslag. De advocaat-generaal betwistte dit en stelde dat er voldoende bewijs was dat de mededeling van de uitslag was verzonden.
Het hof heeft de zaak zorgvuldig onderzocht en vastgesteld dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was gesteld van de uitslag van het bloedonderzoek. De brief met de uitslag was niet in het dossier opgenomen en de verbalisanten konden zich niet herinneren wie de brief had verzonden. Gezien deze tekortkomingen oordeelde het hof dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan.
Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit. Deze uitspraak benadrukt het belang van de waarborgen in het strafproces, met name de noodzaak om verdachten tijdig en correct te informeren over bewijsstukken die tegen hen worden gebruikt.