ECLI:NL:GHDHA:2013:3411

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
12 september 2013
Zaaknummer
22-006230-09
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding voor onterecht in hechtenis doorgebrachte dagen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 september 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van de verzoekster, die onterecht in hechtenis heeft gezeten. De verzoekster, geboren in 1979, had eerder een strafzaak tegen zich lopen, waarin zij op 29 mei 2012 door het hof was vrijgesproken. Na haar vrijspraak verzocht zij om schadevergoeding voor de dagen die zij in voorarrest had doorgebracht. Het hof heeft de verzoekster in totaal een schadevergoeding van € 100.000,- toegekend, ten laste van de Staat der Nederlanden.

De verzoekster had aanvankelijk een bedrag van € 950.000,- voor immateriële schadevergoeding en € 69.378,62 voor materiële schadevergoeding aangevraagd, maar het hof oordeelde dat de verzoekster geen gronden van redelijkheid en billijkheid had aangevoerd die een dergelijke hoge schadevergoeding rechtvaardigden. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot integrale afwijzing van het verzoek, maar het hof volgde deze conclusie niet. Het hof oordeelde dat de verzoekster recht had op schadevergoeding op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering, omdat zij onterecht in voorarrest had gezeten.

Het hof hanteerde forfaitaire vergoedingsmaatstaven voor de berekening van de schadevergoeding. Voor de dagen in voorarrest vóór 1 september 2008 werd een vergoedingsmaatstaf van € 95,- per dag gehanteerd, en voor dagen na deze datum € 105,- per dag. Het hof oordeelde dat de verzoekster geen misbruik had gemaakt van haar verdedigingsrechten en dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om haar een schadevergoeding toe te kennen. Uiteindelijk werd de totale schadevergoeding vastgesteld op € 100.000,-, waarbij het hof ook rekening hield met de omstandigheden van de verzoekster, zoals de impact van de voorlopige hechtenis op haar leven en gezinssituatie.

Uitspraak

AV-nummer: 001495-12
Rolnummer: 22-006230-09
Datum uitspraak: 10 september 2013

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige raadkamer

BESCHIKKING

gewezen naar aanleiding van een ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift, op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering ingediend namens:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1979,
in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van haar advocaat, mr. D.S. Lösing, aan de Van Vollenhovenstraat 21b te Rotterdam.
Procesgang
Dit gerechtshof heeft bij arrest van 29 mei 2012 met rolnummer 22-006230-09 het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Rotterdam van 24 november 2009 in de strafzaak tegen de verzoekster met parketnummer 10-710043-08 vernietigd en haar vrijgesproken van het aan haar ten laste gelegde.
Dit arrest is inmiddels onherroepelijk geworden.
Namens de verzoekster is vervolgens bij een op 28 augustus 2012 ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift gevraagd om toekenning van een bedrag van € 950.000,- voor immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 69.378,62 voor materiële schadevergoeding, door haar geleden ten gevolge van het door haar in haar strafzaak ondergane voorarrest. Bij schrijven van 22 juli 2013, ingekomen ter griffie op 23 juli 2013, is in aanvulling op bovengenoemde materiële schadevergoeding verzocht om vergoeding van een bedrag van € 58.962,37 en een bedrag van € 19.618,63, ter zake van een restschuld aan de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen na verkoop van de eigen woning respectievelijk een uitbreiding van reeds opgevoerde inkomstenderving tot 1 oktober 2014. Derhalve is namens de verzoekster in totaal een bedrag van
€ 1.097.959,62aan schadevergoeding verzocht.
De raadkamer van het hof heeft het verzoek in het openbaar op 30 juli 2013 behandeld. Daarbij zijn gehoord de verzoekster en haar advocaat, mr. Lösing, en de advocaat-generaal mr. H.I. den Hartog.
De advocaat-generaal heeft – overeenkomstig de schriftelijke conclusie van haar ambtgenoot d.d. 5 februari 2013 - geconcludeerd tot integrale afwijzing van het verzoek. Daartoe is – kort gezegd – naar voren gebracht dat, nu gelet op de proceshouding van verzoekster het aan haar zelf te wijten is dat zij het voorarrest heeft ondergaan, er geen gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig zijn voor toewijzing van enige schadevergoeding.
Beoordeling van het verzoek
De strafzaak tegen de verzoekster is geëindigd met een beslissing, die haar op grond van artikel 89, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht geeft op toekenning van een vergoeding voor de schade, die zij heeft geleden als gevolg van het door haar ondergane voorarrest.
Ingevolge het hier toepasselijke artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft toekenning van die schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van het hof, alle omstandig-heden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het hof volgt de advocaat-generaal niet in het betoog dat verzoekster door haar opstelling in de betreffende strafzaak tijdens de verschillende rechtsgangen heeft bijgedragen aan het voortduren van de tegen haar bestaande verdenking, in die mate dat er geen gronden van billijkheid zijn om aan haar een recht op schadevergoeding toe te kennen. Het hof overweegt daartoe dat niet is gebleken dat verzoekster misbruik heeft gemaakt van haar toekomende verdedigingsrechten, dan wel dat zij anderszins door haar gedragingen het recht op schadevergoeding heeft verspeeld.
Nu het hof daartoe gronden van billijkheid aanwezig acht, zal het aan de verzoekster voor de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht een schadevergoeding toekennen. Verzoekster heeft – met uitzondering van de hierna genoemde periode van schorsing – de volgende perioden in voorarrest doorgebracht:
  • De inverzekeringstelling heeft geduurd van 7 maart 2008 tot en met 12 maart 2008;
  • De verzoekster heeft in beperkingen gezeten van 12 maart 2008 tot en met 17 april 2008;
  • De voorlopige hechtenis is aangevangen op 12 maart 2008;
  • Vervolgens is de voorlopige hechtenis geschorst geweest van 26 augustus 2008 tot 24 november 2009;
  • Na opheffing van de schorsing heeft de voorlopige hechtenis vervolgens geduurd van 24 november 2009 tot en met 29 mei 2012.
Voor de berekening van de geleden (materiële en immateriële) schade hanteert het hof doorgaans forfaitaire vergoedingsmaatstaven. Ten aanzien van voorarrest dat voor 1 september 2008 is ondergaan hanteert het hof een vergoedingsmaatstaf van € 95,- voor iedere dag die de verzoekster in een politiecel of in beperkingen in het Huis van Bewaring heeft doorgebracht en een bedrag van € 70,- voor iedere dag die de verzoekster niet in beperkingen in het Huis van Bewaring heeft doorgebracht.
Ten aanzien van voorarrest dat vanaf 1 september 2008 is ondergaan hanteert het hof een vergoedingsmaatstaf van € 105,- voor iedere dag die de verzoekster in een politiecel of in beperkingen in het Huis van Bewaring heeft doorgebracht en een bedrag van € 80,- voor iedere dag die de verzoekster niet in beperkingen in het Huis van Bewaring heeft doorgebracht. Onder dag wordt verstaan een tijd van vierentwintig uren zoals genoemd in artikel 136, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De dag van aanvang is inbegrepen en de dag van invrijheidstelling wordt niet vergoed. Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 95,- respectievelijk € 105,- maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 70,- respectievelijk € 80,-, pleegt het hof aan te merken als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van laatstgenoemde (hogere) bedragen.
Het hof overweegt dat slechts in bijzondere gevallen van de genoemde standaard vergoedingsmaatstaven behoort te worden afgeweken.
De meeste van de door de verzoekster aangevoerde gronden voor verhoging van de standaardvergoedingen kunnen naar het oordeel van het hof een dergelijke verhoging niet dragen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden, die haar naar haar stelling extra zwaar hebben belast, – kort gezegd – het kwijtraken van de ouderlijke zorg over haar overige kinderen, de duur van het voorarrest en de gekleurde media-aandacht, niet dan wel slechts ten dele het gevolg zijn van de door haar ondergane voorlopige hechtenis, doch veeleer van de omstandigheid dat [slachtoffer] ten gevolge van geweld om het leven is gekomen en het verzoeksters toenmalige levenspartner is geweest die onder haar dak naar het (overigens nog niet onherroepelijke) oordeel van het hof verzoeksters dochtertje [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Het onderzoek naar de gewelddadige dood van [slachtoffer], waarin zowel verzoekster als haar partner verdachte waren, heeft uiteraard consequenties gehad voor verzoeksters gezinssituatie en geleid tot maatregelen met het oog op de veiligheid van de andere kinderen in het gezin, onder wie de tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis verwekte en geboren [kind], dochter van verzoekster en haar toenmalige partner.
Ook de verkoop van haar woning (met verlies) acht het hof geen gevolg van de ondergane voorlopige hechtenis; verzoekster stelt dat ook niet. Zij stelt dat vooreerst de herinneringen aan die woning te negatief zijn, o.a. doordat [slachtoffer] daar is overleden en zij tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in de woning is afgeluisterd. De dood van [slachtoffer] op 6 maart 2008 heeft verzoekster er niet van weerhouden na de schorsing van haar voorlopige hechtenis per 26 augustus 2008 de woning weer te betrekken en dat zij is afgeluisterd is evenmin een gevolg van de voorlopige hechtenis.
Dat de relatie met de partner is verbroken en dat buurtbewoners de verzoekster niet goed gezind zijn, eveneens redenen voor verzoekster om de woning te verkopen, is evenmin een gevolg van door de verzoekster ondergane voorlopige hechtenis.
Dat verzoekster arbeidsongeschiktheid het gevolg zou zijn van de impact van de verhoren/ de voorlopige hechtenis, is evenmin aannemelijk geworden. Blijkens het medisch onderzoeksverslag van 27 augustus 2012, p. 3/6, heeft verzoekster zich op 20 november 2006 ziek gemeld wegens psychische klachten , die tot in februari 2008 voortduurden en in het verslag zijn beschreven. Verzoekster werd op 15 oktober 2008 arbeidsongeschikt verklaard. Voor toekenning van schadevergoeding voor arbeidsongeschikt worden/blijven bestaat dan ook naar het oordeel van het hof geen grond.
De schadevergoeding als bedoeld in artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering behelst in beginsel naast immateriële schadevergoeding, schadevergoeding wegens gederfde inkomsten ten gevolge van de ondergane voorlopige hechtenis. De verzoekster heeft in dit kader een vergoeding wegens gederfde inkomsten verzocht die het forfaitaire bedrag te boven gaat.
Uit de correspondentie tussen mr. B.F. Desloover en verzoeksters raadsvrouw kan worden opgemaakt dat verzoekster in de periode tussen de datum van het vonnis van de rechtbank en de datum van ’s hofs arrest, afgerond 30 maanden [niet 18 maanden, zoals Desloover vermeldt], geen WIA-uitkering heeft ontvangen, anders dan in de daaraan voorafgaande periode. Gesteld noch gebleken is echter dat van de zijde van verzoekster, dan wel namens verzoekster, pogingen zijn ondernomen om – eventueel via een bestuursrechtelijk traject – voornoemde WIA-uitkering alsnog te ontvangen, dan wel opnieuw aan te vragen. Gelet op deze omstandigheid ziet het hof geen aanleiding om voornoemde inkomstenderving te vergoeden, en derhalve een hogere vergoedingsmaatstaf te hanteren.
Het hof acht op basis van het hiervoor overwogene geen gronden aanwezig om in afwijking van de forfaitaire vergoedingsmaatstaf in verband met gederfde inkomsten een hoger bedrag te hanteren.
Op grond van het vorenstaande kent het hof aan de verzoekster ten aanzien van het door haar ondergane voorarrest de volgende schadevergoeding toe:
41
x € 95,- = € 3.895,-
131 x € 70,- = € 9.170,-
917 x € 80,- =
€ 73.360,-
Totaal € 86.425,-
Anders dan de advocaat in haar verzoekschrift naar voren heeft gebracht, is het hof van oordeel dat voor de periode waarin de voorlopige hechtenis van verzoekster geschorst is geweest geen gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig zijn om schadevergoeding aan verzoekster toe te kennen, aangezien immers verzoekster toen de voorlopige hechtenis niet heeft ondergaan en er in het kader van de schorsing evenmin vrijheidsbeperkingen zijn opgelegd.
Dat verzoekster de begrafenis van [slachtoffer] niet heeft kunnen bijwonen is het rechtstreeks gevolg van de voorlopige hechtenis gecombineerd met de toen vigerende beperkingen. Te dien aanzien acht het hof een vergoeding op zijn plaats. Ook acht het hof ten aanzien van de bij de verzoekster tijdens het voorarrest opgetreden TIA, gronden van billijkheid aanwezig tot toekenning van een vergoeding
.
Een bedrag van totaal € 13.575,- acht het hof in dit kader redelijk en billijk.
Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden toegewezen als volgt.
Beslissing
Het hof:
Wijst het verzoek toe en kent aan de verzoekster ten laste van de Staat een schadevergoeding toe tot een bedrag van in totaal

€ 100.000,-

(honderdduizend EURO).
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door
mr. S.K. Welbedacht, voorzitter,
mrs. M.P.J.G. Göbbels en C.M. le Clercq-Meijer, leden,
in bijzijn van de griffier mr. M.Th.A. de Ridder,
en op 10 september 2013 in het openbaar uitgesproken.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING
Beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beschikking en mitsdien de betaling ten laste van de Staat der Nederlanden door de griffier van dit hof van een bedrag van

€ 100.000,-

(honderdduizend EURO),

ten gunste van de verzoekster [verzoekster],

op een door haar advocaat, mr. D.S. Lösing, nader op te geven bank- of girorekeningnummer.
Den Haag, 10 september 2013
De voorzitter,
S.K. Welbedacht