ECLI:NL:GHDHA:2013:3341

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
3 september 2013
Zaaknummer
200.121.943/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. Labohm
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsverzoek inzake uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking betreffende echtscheiding en partneralimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de man tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2012. De man verzocht om schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking, waarin de echtscheiding was uitgesproken en een partneralimentatie van € 5.239,- per maand was vastgesteld. De vrouw, die niet op de zitting verscheen, had eerder een verweerschrift ingediend tegen het schorsingsverzoek.

Het hof heeft de mondelinge behandeling van de zaak doorgang laten vinden ondanks de afwezigheid van de vrouw, omdat het verzoek om schorsing met voorrang moest worden behandeld. De man stelde dat de beschikking een misslag bevatte en dat de partneralimentatie buitenproportioneel hoog was. Hij vreesde dat de vrouw zou overgaan tot executie van de alimentatie, wat volgens hem misbruik van haar bevoegdheid zou zijn.

De vrouw betwistte de gronden van de man en stelde dat deze geen aanleiding vormden voor schorsing. Het hof overwoog dat de man geen belang had bij schorsing, aangezien de echtscheidingsbeschikking nog niet was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het hof concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de vrouw uitviel, omdat zij recht had op de alimentatie en de man in staat was deze te betalen.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad afgewezen. Het hof benadrukte dat er geen duidelijke juridische of feitelijke misslag was die schorsing rechtvaardigde. De vrouw werd erop gewezen dat een beslissing in de hoofdzaak mogelijk zou kunnen leiden tot terugbetaling van teveel ontvangen alimentatie, mocht de beschikking worden vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 8 mei 2013
Zaaknummer : 200.121.943/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-2823
[appellant]
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.B. van Rij te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.P. Verhaar-Kok te Alphen aan den Rijn.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 13 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 november 2012 van de rechtbank Rotterdam. Bij dat beroep heeft de man tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.121.943/01.
De vrouw heeft op 25 maart 2013 een verweerschrift op het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 11 april 2013 een brief van 9 april 2013 met bijlage.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw en haar advocaat zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding uitgesproken en is - voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad - ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) toegekend van € 5.239,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VANDE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDENBESCHIKKING

1.
Het hof heeft besloten de mondelinge behandeling van de zaak ondanks de afwezigheid van de vrouw en haar advocaat doorgang te laten vinden omdat het een schorsingsverzoek betreft dat met voorrang moet worden behandeld. De advocaat van de vrouw heeft het hof vlak voor de mondelinge behandeling laten weten niet op tijd aanwezig te kunnen zijn. Vanwege een verkeerd genoteerd tijdstip in haar agenda verkeerde zij in de veronderstelling dat de zitting later op de dag zou plaatsvinden. De advocaat van de man heeft medegedeeld dat zijn cliënt niet langer kon wachten aangezien hij die middag nog een afspraak had.
2.
In geschil is thans de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
3.
De man verzoekt primair dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van het deel van de bestreden beschikking waarvan beroep wordt geschorst, subsidiair dat aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde wordt verbonden dat tot een door het hof in goede justitie bepaald bedrag door de vrouw, zekerheid dient te worden gesteld, en dit verzoek met voorrang te behandelen.
4.
De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt om bij beschikking, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking alsmede tot het verbinden van voorwaarden aan de uitvoerbaarheid bij voorraad niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof geraden acht.
5.
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de bestreden beschikking een misslag bevat. De man is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat uit een brief en de aanvullende verklaring van de man ter terechtzitting valt af te leiden dat de opbrengst van de verkoop van de sportschool van de man mede was bedoeld als pensioenvoorziening voor de vrouw. Zulks strookt volgens de man in het geheel niet met het door hem in deze zaak consequent ingenomen standpunt dat de sportschool helemaal van hem (alleen) was en dat daarvan helemaal niets van de vrouw bij was of haar toekwam. Bovendien overweegt de rechtbank eveneens ten onrechte dat de man daarnaast nog rente-inkomsten geniet uit zijn overige vermogen. Volgens de man is het gevolg van deze misslagen dat de toegewezen partneralimentatie buitenproportioneel hoog is. Voorts biedt de vrouw geen enkel verhaal voor hetgeen zij ingevolge haar executiebevoegdheid bij de man incasseert. De man heeft dan ook groot belang bij zijn verzoeken nu de vrouw wellicht spoedig gaat executeren, althans daartoe spoedig bij machte is. In geval van executie door de vrouw zal zij naar de mening van de man duidelijk misbruik van haar bevoegdheid maken.
6.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de door de man aangevoerde gronden geen aanleiding vormen om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen. De mogelijkheid tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand waardoor de partneralimentatie verschuldigd wordt, is geen reden een schorsing toe te wijzen. De vrouw betwist met klem dat de bestreden beschikking een misslag zou bevatten. De rechtbank heeft ten aanzien van de partneralimentatie terecht beslist zoals zij heeft gedaan. Bovendien is de vrouw van mening dat de door de man aangevoerde gronden in het appel in de hoofdzaak aan de orde dienen te komen en niet in de onderhavige schorsingsprocedure. De vrouw weerspreekt dat zij geen verhaal zou bieden indien zij partneralimentatie terug zou moeten betalen. Voorts verwerpt zij de volgens haar voorbarige stelling van de man inzake het misbruik maken van haar bevoegdheid. De vrouw wijst er in het kader van de belangenafweging ten slotte op dat, indien de man de echtscheidingsbeschikking doet inschrijven, door de schorsing bij haar een noodtoestand zal ontstaan aangezien de bij wijze van voorlopige voorziening opgelegde partneralimentatie dan eindigt.
7.
Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft verkregen in beginsel bevoegd is deze te executeren, ook indien tegen de beschikking hoger beroep is ingesteld. Bij de beoordeling van de vraag of, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking dient te worden geschorst, dienen de navolgende maatstaven te worden aangelegd (vgl. Hoge Raad 30 mei 2008, LJN: BC 5012):
(i)   de verzoeker moet belang hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging;
(ii)   bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van de degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem verkregen veroordeling direct ten uitvoer te leggen, en
(iii) bij deze belangenafweging dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing, geldt ook dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen omtrent de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit kan anders zijn indien de bestreden beschikking, waarvan de verzoeker beroep heeft ingesteld, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag dan wel indien na de bestreden beslissing feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
8.
Voor de afweging van de belangen van partijen stelt het hof voorop dat de vrouw bij de in eerste aanleg verkregen uitvoerbaarverklaring bij voorraad belang heeft. De uitvoerbaarheid bij voorraad heeft in het algemeen tot doel de gerechtigde niet langer te laten wachten op hetgeen hem of haar - althans voorshands na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg - toekomt. Het belang van de man is kennelijk daarin gelegen dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking geschorst wordt ten aanzien van de daarin opgelegde partneralimentatie totdat het hof in de hoofdzaak een beslissing heeft gegeven.
9.
Het hof is, na afweging van de belangen van partijen, van oordeel dat er geen reden is om de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen. Het hof heeft bij dit oordeel het volgende in aanmerking genomen.
Gebleken is dat de echtscheidingsbeschikking nog niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dit brengt mee dat de man de bij de bestreden beschikking bepaalde partneralimentatie nog niet hoeft te voldoen en derhalve (nog) geen belang heeft bij zijn schorsingsverzoek. Nu voorts de behandeling van de hoofdzaak op afzienbare termijn zal plaatsvinden, zal de man, indien al de echtscheidingsbeschikking zal worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand voor de beslissing in de hoofdzaak, over een relatief korte periode de bij de bestreden beschikking bepaalde partneralimentatie hoeven te voldoen. Naar het oordeel van het hof heeft de man in dat geval derhalve minder belang bij de verzochte schorsing dan de vrouw heeft bij handhaving van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de man eigenaar is van twee onroerende zaken, vrij van hypotheek. Daarnaast resteert volgens de verklaring van zijn advocaat ter terechtzitting van de opbrengst inzake de verkoop van de aandelen van de sportschool van de man thans nog een bedrag van € 190.000,-, dat is ondergebracht in zijn besloten vennootschap. Ook heeft de man de beschikking over banktegoeden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de man ook in staat is gedurende een beperkte tijd de opgelegde partneralimentatie te betalen.
10.
Uit de inhoud van de processtukken in eerste aanleg en de inhoud van de bestreden beschikking, is het hof verder niet gebleken van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag die meebrengt dat de werking van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad zou moeten worden geschorst.
11.
Nu voorts niet is gebleken dat sprake is van na de bestreden beslissing opgekomen feiten of omstandigheden die rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken, zal het hof het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking afwijzen. Het hof ziet eveneens geen aanleiding voorwaarden te verbinden aan de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad nu de man het restitutierisico bij de vrouw niet dan wel onvoldoende heeft geconcretiseerd. Het hof zal het subsidiaire verzoek van de man dan ook afwijzen.
12.
De vrouw dient er overigens wel op bedacht te zijn dat een beslissing in de hoofdzaak zal kunnen inhouden dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en zij als gevolg daarvan gehouden kan worden geacht om eventueel in dat geval door haar een teveel ontvangen bedrag aan partneralimentatie terug te betalen aan de man.
13.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VAN DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD
Het hof:
wijst het verzoek van de man dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van het deel van de bestreden beschikking waarvan beroep wordt geschorst, subsidiair dat aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde wordt verbonden dat tot een door het hof in goede justitie bepaald bedrag door de vrouw zekerheid dient te worden gesteld, af;
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het hoger beroep zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Labohm en Kamminga, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2013.