ECLI:NL:GHDHA:2013:3331

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
2 september 2013
Zaaknummer
BK-12-00015 t-m BK-12.00019
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navordering inkomstenbelasting en pachtinkomsten van zelfstandige glazenwasser

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een zelfstandige werkzaam in de glazenwasserij, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2001 tot en met 2005 bevestigd, waarbij de Inspecteur had gesteld dat belanghebbende niet aan zijn administratie- en bezwaarplicht had voldaan. Belanghebbende betwistte de navorderingsaanslagen en voerde aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met zijn vrijspraak in een strafzaak. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht de omkering en verzwaring van de bewijslast had toegepast, omdat belanghebbende geen deugdelijke administratie had gevoerd. Het Hof bevestigde de bevindingen van de Inspecteur dat belanghebbende substantiële pachtinkomsten had ontvangen die niet in zijn aangiften waren verwerkt. De verklaringen van derden en de bevindingen van de FIOD/ECD werden als bewijs gebruikt om de inkomsten te onderbouwen. Het Hof concludeerde dat de schatting van de Inspecteur redelijk was en dat de rechtbank de aanslagen terecht had gehandhaafd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en belanghebbende werd in het ongelijk gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-12/00015 tot en met BK-12/00019

Uitspraak d.d. 26 juni 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst Haaglanden, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage (thans: Den Haag) van 28 november 2011, nr. AWB 09/5725 IB/PVV, AWB 09/5726 IB/PVV, AWB 09/5727 IB/PVV, AWB 09/5729 IB/PVV en AWB 09/5730 IB/ PVV, betreffende de hierna vermelde aanslagen en beschikkingen.

Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

2001 (09/5725; BK-12/00015)
1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.336.
1.2. De Inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.099. Tevens is bij beschikking € 4.250 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 juli 2009 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
2002 (09/5726; BK-12/00016)
1.4. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 82.347.
1.5. De Inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 123.720. Tevens is bij beschikking € 3.065 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.6. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 juli 2009 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
2003 (09/5727; BK-12/00017)
1.7. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.495.
1.8. De Inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 105.176. Tevens is bij beschikking € 2.680 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.9. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 juli 2009 de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 94.721. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.
2004 (09/5729; BK-12/00018)
1.10. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 111.327. Tevens is bij beschikking € 2.018 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.11. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 juli 2009 de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 93.393. De beschikking heffingsrente is verminderd tot € 1.264.
2005 (09/5730; BK-12/00019)
1.12. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2005 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 195.502. Tevens is bij beschikking € 2.794 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.13. De Inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 164.152. Tevens is bij beschikking € 9.911 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.14. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 juli 2009 de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 149.374. De beschikking heffingsrente is verminderd tot € 8.904.
1.15. De rechtbank heeft als volgt beslist, waarbij belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder zijn aangeduid:
”(…)
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.698;
  • vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.771;
  • vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.984;
  • vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.385;
  • vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 107.060;
  • vermindert de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 966 aan eiser te voldoen.”

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraken van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 mei 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het hoger beroep van belanghebbende betreffende aan hem opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005, BK-12/00015 tot en met BK-12/00019. Al hetgeen in die zaak is aangevoerd en overgelegd wordt ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de onderhavige zaken. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.11 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
“2.1. Eiser was in de onderhavige jaren als zelfstandige werkzaam in de glazenwasserijbranche. De activiteiten van zijn onderneming bestonden uit het wassen van ramen van particulieren en bedrijven.
2.2. Eiser heeft aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van:
  • voor het jaar 2001: € 45.336; hierin is begrepen een bedrag van € 63.212 winst uit onderneming;
  • voor het jaar 2002: € 82.347; hierin is begrepen een bedrag van € 91.974 winst uit onderneming;
  • voor het jaar 2003: € 60.495; hierin is begrepen een bedrag van € 86.178 winst uit onderneming;
  • voor het jaar 2004: € 63.034; hierin is begrepen een bedrag van € 89.099 winst uit onderneming;
  • voor het jaar 2005: € 64.547; hierin is begrepen een bedrag van € 95.897 winst uit onderneming.
2.3. In het kader van de door de FIOD/ECD gevoerde actie “Glashelder’ is tegen eiser een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. De FIOD/ECD heeft in het kader van dat onderzoek verscheidene verdachten en getuigen gehoord en daarvan proces-verbaal opgemaakt.
2.4. Bij een huiszoeking bij eiser op 3 april 2006 is een tas met onder meer 81 enveloppen aangetroffen. Op een groot deel van de enveloppen staan de namen ‘[A]’ en ‘[eiser]’ geschreven.
2.5. In het kader van het onder 2.3 vermelde onderzoek zijn onder meer de volgende verklaringen afgelegd:
Door eiser:
‘nadat hem is gevraagd waaruit zijn inkomsten bestonden in de jaren 2000 tot en met 2006:
“de rekening van [eisers echtgenote] ben ik gaan gebruiken vanaf 2001 of 2002 of zo. (…) Jullie vragen mij hoeveel geld ik niet in mijn administratie heb verwerkt. Dat is
€ 1.500 tot € 1.600 per maand. (…) Ik doe niet alles zwart. (…)
Jullie vragen mij of ik pachtinkomsten heb. Daar geef ik geen commentaar op. (…)”.’
PV/[...] blz. 1
“Jullie vragen mij naar de waskaarten van 2000 t/m 2005. Als ze niet in mijn huis zijn aangetroffen dan ga ik er vanuit dat ik ze heb weggegooid, (…)”
PV/[...] blz. 2, tweede alinea
‘En nadat hem is gevraagd of hij het door hem behaalde omzet particulier zeemwerk juist en volledig heeft doorgegeven aan zijn boekhouder (…):
“De omzet die binnenkomt op [echtgenotes] bankrekening is buiten de boeken gehouden. Als een klant per bank wil betalen uit een straat die niet in de boeken staat dan geef ik de bankrekening van [echtgenote] door. (…) Ik heb te weinig doorgegeven aan [de boekhouder] en daardoor konden zij geen juiste aangiften inkomstenbelasting- en omzetbelasting indienen.”.’
PV/[...] blz. 2, vierde alinea
Door [B]:
“Vanaf het begin in 2003 werd door mij de maandelijkse pacht in een enveloppe gedaan van wat ik tegen kwam. De ene keer een enveloppe van de [bank] en de andere keer in witte enveloppen zonder opschrift. Ik schreef meestal het bedrag op de enveloppe. Per werk maakte ik een enveloppe pacht. Op die enveloppe schreef ik [A] [X] en het bedrag. Ik gaf de enveloppen vaak aan [X], maar ook wel eens aan [A]. (…)”
PV/[...] blz. 3, vijfde alinea
Door [A]:
“Het is toch bekend, de enveloppen die jullie gevonden hebben, zijn van de groep (…) Ik verpacht wijken en straten samen met anderen, meestal met een man of zeven, (…)Samen met de anderen uit de groep van acht hebben wij werk in allerlei wijken. (…) al dit werk wordt door ons verpacht en wij vangen daar dertig procent van. Al dit geld wordt door ons met zijn achten verdeeld. Ieder van ons krijgt daar een evenredig deel van.”
PV/[...] blz. 2, eerste alinea
‘Nadat aan [A] [...], zijnde handgeschreven aantekeningen welke vermoedelijk betrekking hebben op de glazenwasserij zijn getoond en is gevraagd of dit zijn handschrift is:
“Ja, maar verder zeg ik hier niets over. Ik heb gewoon wat dingen bijgehouden. Hier wordt door mij de pacht van de bende bijgehouden”.’
PV/[...] blz. 2, vijfde alinea
[A] heeft voorts verklaard dat het geld dat in de enveloppen bij een huiszoeking bij hem is gevonden, onder andere pacht betrof voor hemzelf en eiser of voor hemzelf, eiser en anderen (blz. 3 PV/[...]).
Door [C]:
“Die hoort niet bij de oude garde. [D], [E], [eiser], [A] en ik horen bij de oude garde.”
PV/[...] blz. 2, laatste alinea
‘Nadat aan [C] is gevraagd wat hij kan verklaren over de bijeenkomst op 23-02-2006 bij de Mac Donald’s waar onder meer [A], [eiser] en [E] aanwezig waren:
“Ik maak deel uit van een groep die straten in beheer heeft. Wij verpachten die straten aan derden. De pachters betalen 30% van de wasopbrengst aan de groep. Dat geld wordt verdeeld in de groep. (…) ieder krijgt één achtste deel.(…) sinds 1996 heb ik een rol in de groep”.’
PV/[...] blz. 3, eerste, tweede en vierde alinea
Door [D]:
“Wat [C] zegt over ons, dat zeg ik precies hetzelfde.”
PV/[...] blz. 3, voorlaatste alinea
Door [F]:
Op 5 april 2006 is aan [F] nadat hem twee foto’s van een bijeenkomst op 23-02-2006 bij de Mac Donalds zijn getoond gevraagd wie er op de foto’s staan en wat hij over de bijeenkomst kan vertellen:
“Ik herken nummer twee als [eiser]”.’
PV/[...] blz. 4, vijfde alinea
Door [G]:
“[eiser] heeft naast het verpachten van particulier glazenwasserswerk”
PV/[...] blz. 4, alinea onderaan
De door verweerder berekende inkomsten uit de groep van acht
2.6.1. De FIOD/ECD heeft bij [A] een document gevonden met daarop een aantal wijknamen, namen van personen en bedragen. Dit document is door de FIOD/ECD gemerkt [...]. Het document luidt als volgt:
“[..]
Juni
Juli
aug
sept
okt
[naam 1]
[naam 2] €
25
25
25
25
25
M
[naam 3]
20
20
20
20
_
M
[naam 4]
[naam 5]
80
80
80
80
80
M
[naam 6]
45
45
45
45
45
M
[naam 7]
57
57
57
57
57
M
[naam 8]
76
76
76
76
76
M
[naam 9]
56
56
56
56
56
[naam 10]
250
250
250
250
250
M
[naam 11]
69
69
69
Bet
Bet
[naam 12]
12
12
12
12
12
[naam 13]
18
18
18
18
18
[naam 14]
29
29
29
29
29
[naam 15]
[naam 16]
20
20
20
20
20
M
[naam 17]
45
45
45
45
45
M
[naam 18]
29
29
29
29
29
[naam 19]
67
67
67
67
67
M
[naam 20]
39
39
39
39
39
M
[naam 21]
54
54
54
54
54
[naam 22]
55
55
55
55
55
M
[naam 23]
29,50
17,50
29,50
17,50
_
M
[naam 24]
10
10
10
10
_
M
[naam 25]
55
55
55
55
55
[naam 26]
[naam 27]
122
122
122
122
122
M
[naam 28]
195
195
195
195
195
[naam 29]
56
56
56
56
56
M
[naam 30]
[naam 31]
109
109
109
109
109
M
[naam 32]
160
160
160
160
160
M
[naam 33]
14
14
14
14
14
De som van de hierboven in de kolom “Juni” vermelde bedragen is volgens verweerder vermoedelijk € 1.694 (de bedragen zijn handgeschreven niet altijd duidelijk). Verweerder is er vanuit gegaan dat dit bedrag de ontvangen pacht per maand per verpachter betreft. Dit betekent dat elke verpachter van de groep van 8, en dus ook eiser, in de jaren 2001 tot en met 2003 per jaar een bedrag van € 20.328 (12 x € 1.694) aan pacht heeft ontvangen.
2.6.2. De FIOD/ECD heeft een soortgelijk document als onder 2.6.1 bij [A] gevonden, (gemerkt [...]). Op dit document staat vermeld ‘[kopje 1]’, ‘2004’. en ‘[kopje 3]’.
2.6.3. De FIOD/ECD heeft een soortgelijk document als onder 2.6.1 bij eiser gevonden (gemerkt [...]). Op dit document staat vermeld ‘[kopje 3]’ en het jaartal 2005.
2.6.4. De som van de in het onder 2.6.3 vermelde document voor de maand augustus 2005 vermelde bedragen is € 2.093. Verweerder is op grond daarvan er vanuit gegaan dat eiser in de jaren 2004 en 2005 per jaar een bedrag van € 25.116 (12 x € 2.093) aan pacht heeft ontvangen.
De door verweerder berekende inkomsten uit de groep van vier
2.7.1. De FIOD/ECD heeft bij eiser twee documenten gevonden (gemerkt [...] en [...]) met daarop een aantal wijknamen, namen van personen en bedragen. Voorts staat op deze documenten ‘Pers’ met daaronder het cijfer 3 of 4 of ‘delen door’ met daaronder vermeld 3 of 4 man.
2.7.2. De som van de de in het document [...] vermelde bedragen voor de maand maart, is € 4.095. Verweerder is op grond daarvan ervan uitgegaan dat eiser in de jaren 2001 tot en met 2005 per maand € 1.023 (€ 4.095/4 personen) aan pacht heeft ontvangen. In totaal is verweerder van een door eiser jaarlijks ontvangen pacht van € 12.276 (12 x € 1.023) uitgegaan.
De door verweerder berekende inkomsten uit de groep van twee
2.8. De FIOD/ECD heeft op 3 april 2006 bij [A] een aantal documenten gevonden (gemerkt [...] t/m [...]). Hieruit heeft verweerder afgeleid dat eiser in totaal € 43.632 aan pacht heeft ontvangen in de jaren 2001 tot en met 2005.
2.9. In een rapport, gedateerd 20 oktober 2006, heeft verweerder op basis van de conclusies uit het onder 2.3 vermelde strafrechtelijk onderzoek een berekening gemaakt van het belastingnadeel dat de Staat volgens verweerder over de belastingjaren 2000 tot en met 2004 (inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen) en over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 maart 2006 (loonheffing) zou hebben geleden, indien de onder 1 vermelde (navorderings) aanslagen en de daarnaast opgelegde naheffingsaanslag loonheffing niet zouden zijn opgelegd. Voorts heeft verweerder een berekening gemaakt van het voor het jaar 2005 vast te stellen belastbare inkomen uit werk en woning. Verweerder heeft op grond van dit rapport de onder 1 vermelde (navorderings) aanslagen aan eiser opgelegd. In het rapport zijn de volgende correcties vermeld:
De winstcorrecties:
EURO's
2001
2002
2003
2004
2005
Door eiser aangegeven omzet (eigen zeemwerk incl. BTW)
147.304
173.751
170.442
173.549
-
Door eiser aangegeven omzet (eigen zeemwerk ex. BTW)
123.785
146.01
143.229
145.84
-
(blz. 5 bovenaan rapport)
correctie pacht groep 8
20.328
20.328
20.328
25.116
25.116
correctie pacht groep 4
12.276
12.276
12.276
12.276
12.276
correctie pacht groep 2
43.632
43.632
43.632
43.632
43.632
totaal pacht incl. BTW
76.236
76.236
76.236
81.024
81.024
totaal correctie pacht excl. BTW
64.063
64.063
64.063
68.087
68.087
(blz. 5 bovenaan rapport)
correctie eigen zeemwerk incl BTW (blz. 4 onderaan rapport)
44.116
44.116
44.116
44.116
44.116
correctie eigen zeemwerk excl BTW
37.072
37.072
37.072
37.072
37.072
Door verweerder vastgestelde omzet
224.92
247.144
244.363
250.998
250.329
aangegeven omzet (eigen zeemwerk ex. BTW)
123.784
146.01
143.229
145.84
-
Meer omzet
101.135
101.134
101.134
105.158
250.329
vastgesteld extra betaald netto loon
54.372
59.761
56.453
56.865
54.827
(blz. 8 rapport 20 oktober 2006)
Correctie meer winst
46.763
41.373
44.681
48.293
195.502
De vaststelling van de belastingaanslagen:
2001
2002
2003
2004
2005
b.i. uit werk en woning volgens aangifte
€ 45.336
€ 82.347
€ 60.495
€ 63.034
-
correctie ondernemingswinst
46.763
41.373
44.681
48.293
€ 195.502
(Gecorrigeerd) b.i. uit werk en woning
€ 92.099
€ 123.720
€ 105.176
€ 111.327
€ 195.502 (zie1.13)
2.10. Op 21 mei 2008 heeft het Gerechtshof te 's-Gravenhage eiser vrijgesproken van het opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van de aangiften inkomstenbelasting 2000 tot en met 2004.
2.11. Verweerder heeft bij brief van 27 april 2010 aangegeven de aanslagen als volgt te verminderen:
Euro’s
2001
2002
2003
2004
2005
gecorrigeerd b.i. uit werk en woning
€ 92.099
€ 123.720
€ 105.176
€ 111.327
€ 195.502
Af: zwart zeemwerk
37.072
37.072
37.072
37.072
37.072
Bij: netto gerelateerd zwart loon
13.172
12.732
12.489
12.343
12.135
Af: 15% pacht
9.609
9.609
9.609
10.213
10.213
Minder winstcorrectie
- 33.509
- 33.949
- 34.192
- 34.942
- 35.150

2001.2002200320042005

Winstcorrectie 46.763 41.373 44.681 48.293 195.502
(oud)
Winstcorrectie
33.509- 33.949- 34.192- 34.942- 35.150-
(nieuw)
13.254 7.424 10.489 13.351 160.352
2001
2002
2003
2004
2005
belastbaar inkomen uit werk en woning volgens aangifte
€ 45.336
€ 82.347
€ 60.495
€ 63.034
-
Correctie winst
€ 13.254 € 7.424 € 10.489 € 13.351 € 160.352
Nader vastgesteld belastbaar inkomen € 58.590 € 89.771 € 70.984 € 76.385 € 160.352”
uit werk en woning
3.2. Voorts heeft het Hof in hoger beroep op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, nog de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld als zijn niet dan wel onvoldoende weersproken.
3.3. In de tot de gedingstukken behorende processen-verbaal zijn de navolgende verklaringen opgenomen:
a. [H], werknemer van belanghebbende, verklaart tegen een opsporingsambtenaar het volgende (bladzijde 6, [...], bijlage 8):
“Zolang ik bij [X] heb gewerkt, heb ik hem nog nooit zien lappen. Hij kan niks, ja de mooie jongen uithangen.”
b. [I], een verdachte, verklaart tegen een opsporingsambtenaar (bladzijde 2, [...], bijlage 8):
“Ik weet niet of hij voor andere mensen werkte. Ik heb hem zelf nooit zien ramen zien wassen en heeft daar nooit wat over gezegd.”
c. De dochter van belanghebbende verklaart in 2006 tegenover een opsporingsambtenaar (bladzijde 3, [...], bijlage 10):
“Voor zover ik weet staat mijn vader niet meer op de ladder zoals vroeger.”
d. Belanghebbende verklaart zelf tegen een opsporingsambtenaar dat hij geen ramen lapt omdat zijn personeel dat doet (bladzijde 1, [...], bijlage 7):
“Jullie vragen mij wie die straten heeft gewassen. Mijn personeel.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag:
a. a) of de rechtbank geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met de vrijspraak in de strafzaak tegen belanghebbende;
b) of sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast;
c) of sprake is van meer winst in de vorm genoten pachtinkomsten.
4.2. Belanghebbende heeft – zakelijk weergegeven – zich achtereenvolgens op de hierna vermelde standpunten gesteld.
4.2.1. Ten onrechte heeft de Inspecteur – en de rechtbank in navolging daarvan – geen dan wel onvoldoende rekening gehouden met het arrest van het Hof ’s-Gravenhage van 21 mei 2008 (strafkamer). Daarbij is belanghebbende vrijgesproken van het doen van onjuiste aangiften voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De rechtbank heeft niet het eindoordeel vermeld en tevens in de motivering van haar uitspraak geen althans onvoldoende aandacht besteed aan de vrijspraak .Verzocht wordt om terugverwijzing naar de rechtbank.
4.2.2. Voorts heeft de rechtbank de bewijslast ten onrechte omgekeerd en verzwaard. De Inspecteur dient aannemelijk te maken dat belanghebbende niet aan zijn administratie- en bewaarplicht heeft voldaan en dat hij meer personeel in dienst heeft gehad en meer omzet heeft gerealiseerd dan uit de administratie naar voren komt. Het is voor belanghebbende haast ondoenlijk bewijs te leveren dat hij iets niet heeft gedaan.
4.2.3. De onmogelijkheid om (tegen)bewijs te leveren betreft in het bijzonder de pachtinkomsten, waarbij belanghebbende wordt verondersteld in een groep van 2, 4 dan wel 8 personen dergelijke inkomsten te hebben behaald en voor een evenredig deel te hebben genoten en die niet in zijn administratie te hebben verwerkt.
4.2.4. Daarnaast bevat de theoretische omzetberekening zoals de Inspecteur die heeft opgesteld onjuistheden. Zo heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat belanghebbende zelf ramen heeft gewassen. Het aantal van 2,5 personeelsleden is daarom te hoog. De uitspraak van de rechtbank is dan ook onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd.
4.3. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraken van de rechtbank en van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de aanslagen dan wel vermindering van deze aanslagen tot nihil alsmede tot vernietiging van de beschikkingen heffingsrente dan wel vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in haar uitspraak, voor zover thans nog van belang, het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:

Omkering bewijslast
2.16. Artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) luidt:
“Indien:
a.
de vereiste aangifte niet is gedaan; of
b.
niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 41, tweede lid, 47, 47a, 49, 52, alsmede aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 52a en 53, eerste, tweede en derde lid, voorzover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen;
verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.”
Artikel 52 van de AWR luidt:
“1. Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
2. Administratieplichtigen zijn:
a.
(…)
b.
natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, alsmede natuurlijke personen die belastbare winst uit onderneming als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 genieten;
c.
(…)_
d.
(…)
3.
Tot de administratie behoort hetgeen ingevolge andere belastingwetten wordt bijgehouden, aangetekend of opgemaakt.
4. Voorzover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, zijn administratieplichtigen verplicht de in de voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren.
5. (…)
6. De administratie dient zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.”
2.17.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser over de jaren 2001 tot en met 2005 niet de vereiste aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan en heeft hij evenmin voldaan aan de administratieplicht van artikel 52 van de AWR. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Met hetgeen hij heeft aangevoerd, in het bijzonder de onder 2 vermelde feiten, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser in de de jaren 2001 tot en met 2005 onderdeel uitmaakte van een groep van respectievelijk 8, 4 en 2 verpachters, dat hij substantiële bedragen aan inkomsten uit verpachting heeft ontvangen, dat hij deze inkomsten niet in zijn administratie heeft verwerkt en dat hij, substantiële bedragen aan winst niet in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft opgenomen.
2.18.
Het onder 2.17. gegeven oordeel heeft tot gevolg dat de rechtbank met toepassing van artikel 27e AWR, het beroep ongegrond zal verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Deze zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast is, gelet op absolute en relatieve omvang van de niet in de administratie verwerkte en niet-aangegeven bedragen, is naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig in verhouding tot de ernst van de gebreken in de nakoming door eiser van zijn verplichtingen jegens de fiscus.
2.19.
Met hetgeen eiser heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken, dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Eisers stellingen dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de onder 2.10 genoemde beslissing van het hof in de strafzaak, dat eiser nimmer heeft erkend dat hij inkomsten uit pacht en eigen zeemwerk niet heeft aangegeven, dat de theoretische omzetberekening van verweerder onjuistheden bevat en dat de processen-verbaal die in het strafrechtelijke onderzoek zijn opgemaakt, (de gemachtigde van) eiser in de belastingprocedure niet ter beschikking staan, schieten zonder nadere feitelijke onderbouwing, welke ontbreekt, als weerlegging van de uitspraak op bezwaar tekort.
2.20.
De omkering en verzwaring van de bewijslast gaat niet zó ver dat verweerder de uitspraak op bezwaar en de achterliggende belastingaanslagen geheel naar eigen goeddunken zou mogen vaststellen. Zij dienen te berusten op een redelijke schatting van – in dit geval – de door verweerder op de aangegeven inkomens uit werk en woning aangebrachte correcties (Hoge Raad 4 februari 2005, nr. 39.005, BNB 2005/154 en Hoge Raad 28 maart 2003, nr. 38.039, LJN: AF6486, BNB 2003/203). Derhalve zal de rechtbank de redelijkheid van de schatting van verweerder beoordelen.
2.21.
Verweerder heeft de op de aangiften aangebrachte correcties geschat op de onder 2.6.1. tot en met 2.9 beschreven manier. De schatting berust op niet, althans niet gemotiveerd, door eiser weersproken feiten, die verweerder heeft ontleend aan door de FIOD/ECD bij [A], X en eiser gevonden documenten en waaruit verweerder vervolgens naar tijdsevenredigheid niet-verantwoorde inkomsten over de in geschil zijnde jaren heeft afgeleid. Deze manier van schatten is naar het oordeel van de rechtbank geenszins onredelijk.
2.22.
De rechtbank heeft de uitkomsten waartoe verweerder, na vermindering bij de uitspraken op bezwaar, is gekomen, beoordeeld mede in het licht van hetgeen de rechtbank in de gelijktijdig met deze uitspraak gedane uitspraak nr. 10/4932 op het beroep van eiser tegen de naheffingsaanslag loonheffing voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 (hierna: de uitspraak 10/4932) heeft overwogen en beslist. Met inachtneming van die uitspraak berekent de rechtbank de winstcorrecties als volgt:
Euro's
2001
2002
2003
2004
Correctie winst verweerder (zie onder 2.11)
13.254
7.424
10.489
13.351
Door vw vastgesteld extra betaald loon (zie onder 2.9) +
54.372
59.761
56.453
56.865
67.626
67.185
66.942
70.216
Extra betaald loon (2.18 van de uitspraak 10/4932) (-/-)
24.516
25.656
23.217
23.025
Naheffing loonheffing (2.18 van uitspraak 10/4932) (-/-)
31.748
33.225
30.461
29.864
Correctie winst
11.362
8.304
13.264
17.327
2.23.
In het licht van de onder 2.22 berekende winstcorrecties acht de rechtbank de correcties waartoe verweerder concludeert redelijk, met uitzondering van die voor 2001. Deze dient naar het oordeel van de rechtbank € 11.362 te bedragen.
2.24.
Gelet op hetgeen onder 2.11 en 2.23 is overwogen, zal de rechtbank het beroep met betrekking tot de jaren 2001 tot en met 2004 gegrond verklaren.
2.25.
Voor 2005 concludeert verweerder tot een belastbaar inkomen uit werk en woning
van € 133.070 (zie onder 2.14). Dit bedrag berust naar het oordeel van de rechtbank niet op een redelijke schatting. Met inachtneming van hetgeen in deze procedure en in de procedure over de naheffingsaanslag loonheffing voor het tijdvak 2001 tot en met 2005 is komen vast te staan, berekent de rechtbank het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2005 als volgt:
Euro's
2005
aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning:
64.547
meer omzet pacht
groep van 8
25.116
groep van 4
12.276
groep van 2
43.632
Totaal +
81.024
meer betaald netto loon -/- (2.18 uitspraak AWB 10/4932)
16.715
Naheffing loonbelasting -/- (2.18 uitspraak AWB 10/4932)
21.796
38.511
Vast te stellen belastbaar inkomen uit werk en woning:
107.06
2.26.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.25 is overwogen, zal de rechtbank ook het beroep met betrekking tot het jaar 2005 gegrond verklaren.
2.27.
Eiser heeft zijn standpunt dat verweerder door na de onder 2.10 genoemde beslissing van het hof, de door hem aangebrachte winstcorrecties niet volledig terug te nemen, heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur, niet nader onderbouwd. In de onder 2.10 genoemde beslissing heeft het hof geen uitspraak gedaan over de hoogte van eiseres belastbare inkomens uit werk en woning. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen en/of in de latere fasen van de procedure een beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Derhalve faalt deze beroepsgrond.
2.28.
De beschikkingen heffingsrente dienen te worden gewijzigd overeenkomstig de vermindering van de (navorderings) aanslagen waarbij zij zijn gegeven. Ook in zoverre is
het beroep gegrond.”

Beoordeling van het hoger beroep

Vrijspraak in de strafzaak; fiscaalrechtelijke gevolgen
7.1.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd is voorbijgegaan aan de vrijspraak in de strafzaak zoals die door het Hof ’s-Gravenhage op 8 november 2008 is gegeven. De Inspecteur heeft dat standpunt gemotiveerd betwist en ondermeer gewezen op de strafrechtelijke veroordeling voor de jaren 2001 tot en met 2005 betreffende de heffing van omzetbelasting.
7.1.2. Het Hof is van oordeel dat het standpunt van belanghebbende faalt. Immers in het strafrecht geldt een van het fiscale recht sterk afwijkende verdeling en waardering van de bewijsmiddelen. Het standpunt van belanghebbende mist steun in het recht.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
7.2. Het Hof is van oordeel dat reeds het enkele feit dat belanghebbende de waskaarten van de jaren waarop de bij navordering toegepaste correcties zien niet heeft bewaard tot het oordeel moet leiden dat belanghebbende niet aan de op hem rustende administratie- en bewaarplicht heeft voldaan. Door deze kaarten niet te bewaren – naar het Hof aannemelijk acht heeft belanghebbende deze opzettelijk uit de administratie verwijderd – is elke controle op de volledigheid van de omzet en daarmee het als ondernemer verantwoorde resultaat onmogelijk geworden. Het Hof heeft tevens acht geslagen op de verklaringen van werknemers betreffende de werkzaamheden die zij voor belanghebbende hebben verricht. De rechtbank heeft derhalve kunnen en mogen, ja moeten oordelen dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Het Hof acht het oordeel van de rechtbank juist, op goede gronden gegeven en deugdelijk gemotiveerd.
Aanvullend wijst het Hof nog op de verklaring van belanghebbende zoals weergegeven in de pleitnota in hoger beroep:
“Jullie vragen mij hoeveel geld ik niet in mijn administratie heb verwerkt. Dat is € 1.500 tot 1.600 per maand. . . . . Ik doe niet alles zwart.”
Schatting van de omzet
7.3.1. Belanghebbende betwist dat een deel van de gerealiseerde omzet en van het betaalde loon niet in de administratie is opgenomen, althans dat bij de schatting van de omzet en de betaalde lonen zoals deze door de Inspecteur en nadien door de rechtbank heeft plaatsgevonden, te hoog is. Het Hof vermag belanghebbende in zijn standpunt niet te volgen. Het Hof is van oordeel dat de berekening van de omzet en het loonbedrag zoals de Inspecteur deze in het verweerschrift bij de rechtbank en nadien in het verweerschrift bij het Hof nog nader heeft toegelicht en onderbouwd alleszins redelijk is. De cijfermatige benadering van de rechtbank is naar het oordeel van het Hof eerder welwillend dan juist te noemen. Zo is naar het oordeel van het Hof de schatting van de vakantieperiode, weersomstandigheden en de ziektedagen te hoog en dient een aantal van 40 dan wel maximaal 44 werkbare en gewerkte weken als alleszins redelijk en aanvaardbaar te worden geacht. Het vorenstaand oordeel geldt evenzeer in het geval op de Inspecteur de last zou rusten om met feiten en/of omstandigheden de gestelde correcties aannemelijk te maken.
7.3.2. Voorts heeft belanghebbende weliswaar gesteld dat hij in de jaren waarop de aanslagen en navorderingsaanslagen betrekking hebben ook zelf ramen heeft gewassen maar hij heeft deze stelling, gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet met concrete feiten en/of omstandigheden ondersteund zodat het Hof dit standpunt niet aannemelijk acht. Het tegendeel is echter het geval zoals blijkt uit de onder 3.3 weergegeven passages uit de verklaringen van derden en belanghebbende in eigen persoon.
7.3.3. Het Hof begrijpt dat de Inspecteur in het oordeel van de rechtbank heeft berust louter om pragmatische redenen, die zijn gelegen in de correlatie van de onderhavige correcties in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2001 tot en met 2005 met de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag loonheffing voor de jaren 2001 tot en met 2005.
7.3.4. Nu reformatio in peius in het fiscale recht niet is toegestaan komt het Hof tot het oordeel dat de schatting van de rechtbank van het aantal werkbare dagen respectievelijk weken niet te hoog is geweest. Ook in zoverre moet het hoger beroep van belanghebbende worden verworpen.
7.4. Anders dan belanghebbende heeft gesteld met betrekking tot de onmogelijke bewijspositie waarin het oordeel van de rechtbank belanghebbende heeft gebracht, is het Hof van oordeel dat deze het directe gevolg is van het eigen gedrag van belanghebbende. Immers deze positie vloeit onverbiddelijk voort uit het niet voldoen aan redelijke eisen die aan een deugdelijke en volledige administratie mogen worden gesteld.
Pachtinkomsten
7.5. Belanghebbende bestrijdt dat hij – naast de in 7.2 vermelde en door belanghebbende erkende zwarte inkomsten - meer (pacht)inkomsten heeft genoten dan fiscaal zijn verantwoord. Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn standpunt en verwijst daartoe naar de tot de gedingstukken behorende processen-verbaal van de FIOD/ECD. Het Hof hecht geloof aan hetgeen daarin door derden is verklaard en de in dat kader aangetroffen fysieke bewijzen van de ontvangsten en de verdeling daarvan. Dat oordeel geldt onverminderd, indien in tegenstelling tot het Hof hiervoor heeft overwogen, de bewijslast niet dient te worden omgekeerd en verzwaard. Ook in zoverre faalt het hoger beroep.
Slotsom
7.6. Gelet op het vorenoverwogene moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 26 juni 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.