3.Tot de administratie behoort hetgeen ingevolge andere belastingwetten wordt bijgehouden, aangetekend of opgemaakt.
4. Voorzover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, zijn administratieplichtigen verplicht de in de voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren.
5. (…)
6. De administratie dient zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.”
2.17.Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser over de jaren 2001 tot en met 2005 niet de vereiste aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan en heeft hij evenmin voldaan aan de administratieplicht van artikel 52 van de AWR. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Met hetgeen hij heeft aangevoerd, in het bijzonder de onder 2 vermelde feiten, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser in de de jaren 2001 tot en met 2005 onderdeel uitmaakte van een groep van respectievelijk 8, 4 en 2 verpachters, dat hij substantiële bedragen aan inkomsten uit verpachting heeft ontvangen, dat hij deze inkomsten niet in zijn administratie heeft verwerkt en dat hij, substantiële bedragen aan winst niet in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft opgenomen.
2.18.Het onder 2.17. gegeven oordeel heeft tot gevolg dat de rechtbank met toepassing van artikel 27e AWR, het beroep ongegrond zal verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Deze zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast is, gelet op absolute en relatieve omvang van de niet in de administratie verwerkte en niet-aangegeven bedragen, is naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig in verhouding tot de ernst van de gebreken in de nakoming door eiser van zijn verplichtingen jegens de fiscus.
2.19.Met hetgeen eiser heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken, dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Eisers stellingen dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de onder 2.10 genoemde beslissing van het hof in de strafzaak, dat eiser nimmer heeft erkend dat hij inkomsten uit pacht en eigen zeemwerk niet heeft aangegeven, dat de theoretische omzetberekening van verweerder onjuistheden bevat en dat de processen-verbaal die in het strafrechtelijke onderzoek zijn opgemaakt, (de gemachtigde van) eiser in de belastingprocedure niet ter beschikking staan, schieten zonder nadere feitelijke onderbouwing, welke ontbreekt, als weerlegging van de uitspraak op bezwaar tekort.
2.20.De omkering en verzwaring van de bewijslast gaat niet zó ver dat verweerder de uitspraak op bezwaar en de achterliggende belastingaanslagen geheel naar eigen goeddunken zou mogen vaststellen. Zij dienen te berusten op een redelijke schatting van – in dit geval – de door verweerder op de aangegeven inkomens uit werk en woning aangebrachte correcties (Hoge Raad 4 februari 2005, nr. 39.005, BNB 2005/154 en Hoge Raad 28 maart 2003, nr. 38.039, LJN: AF6486, BNB 2003/203). Derhalve zal de rechtbank de redelijkheid van de schatting van verweerder beoordelen.
2.21.Verweerder heeft de op de aangiften aangebrachte correcties geschat op de onder 2.6.1. tot en met 2.9 beschreven manier. De schatting berust op niet, althans niet gemotiveerd, door eiser weersproken feiten, die verweerder heeft ontleend aan door de FIOD/ECD bij [A], X en eiser gevonden documenten en waaruit verweerder vervolgens naar tijdsevenredigheid niet-verantwoorde inkomsten over de in geschil zijnde jaren heeft afgeleid. Deze manier van schatten is naar het oordeel van de rechtbank geenszins onredelijk.
2.22.De rechtbank heeft de uitkomsten waartoe verweerder, na vermindering bij de uitspraken op bezwaar, is gekomen, beoordeeld mede in het licht van hetgeen de rechtbank in de gelijktijdig met deze uitspraak gedane uitspraak nr. 10/4932 op het beroep van eiser tegen de naheffingsaanslag loonheffing voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 (hierna: de uitspraak 10/4932) heeft overwogen en beslist. Met inachtneming van die uitspraak berekent de rechtbank de winstcorrecties als volgt:
Euro's
2001
2002
2003
2004
Correctie winst verweerder (zie onder 2.11)
13.254
7.424
10.489
13.351
Door vw vastgesteld extra betaald loon (zie onder 2.9) +
54.372
59.761
56.453
56.865
67.626
67.185
66.942
70.216
Extra betaald loon (2.18 van de uitspraak 10/4932) (-/-)
24.516
25.656
23.217
23.025
Naheffing loonheffing (2.18 van uitspraak 10/4932) (-/-)
31.748
33.225
30.461
29.864
Correctie winst
11.362
8.304
13.264
17.327
2.23.In het licht van de onder 2.22 berekende winstcorrecties acht de rechtbank de correcties waartoe verweerder concludeert redelijk, met uitzondering van die voor 2001. Deze dient naar het oordeel van de rechtbank € 11.362 te bedragen.
2.24.Gelet op hetgeen onder 2.11 en 2.23 is overwogen, zal de rechtbank het beroep met betrekking tot de jaren 2001 tot en met 2004 gegrond verklaren.
2.25.Voor 2005 concludeert verweerder tot een belastbaar inkomen uit werk en woning
van € 133.070 (zie onder 2.14). Dit bedrag berust naar het oordeel van de rechtbank niet op een redelijke schatting. Met inachtneming van hetgeen in deze procedure en in de procedure over de naheffingsaanslag loonheffing voor het tijdvak 2001 tot en met 2005 is komen vast te staan, berekent de rechtbank het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2005 als volgt:
Euro's
2005
aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning:
64.547
meer omzet pacht
groep van 8
25.116
groep van 4
12.276
groep van 2
43.632
Totaal +
81.024
meer betaald netto loon -/- (2.18 uitspraak AWB 10/4932)
16.715
Naheffing loonbelasting -/- (2.18 uitspraak AWB 10/4932)
21.796
38.511
Vast te stellen belastbaar inkomen uit werk en woning:
107.06
2.26.Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.25 is overwogen, zal de rechtbank ook het beroep met betrekking tot het jaar 2005 gegrond verklaren.
2.27.Eiser heeft zijn standpunt dat verweerder door na de onder 2.10 genoemde beslissing van het hof, de door hem aangebrachte winstcorrecties niet volledig terug te nemen, heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur, niet nader onderbouwd. In de onder 2.10 genoemde beslissing heeft het hof geen uitspraak gedaan over de hoogte van eiseres belastbare inkomens uit werk en woning. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen en/of in de latere fasen van de procedure een beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Derhalve faalt deze beroepsgrond.
2.28.De beschikkingen heffingsrente dienen te worden gewijzigd overeenkomstig de vermindering van de (navorderings) aanslagen waarbij zij zijn gegeven. Ook in zoverre is
het beroep gegrond.”