ECLI:NL:GHDHA:2013:3318

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
2 september 2013
Zaaknummer
200.122.858/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • L. Lückers
  • A. van den Wildenberg
  • M. Burgerhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzingen aan de moeder in kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzingen die aan haar waren gegeven in het kader van de ondertoezichtstelling van haar kinderen. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage, die op 29 november 2012 had geoordeeld dat de schriftelijke aanwijzingen van Jeugdzorg niet ongegrond waren. De schriftelijke aanwijzingen hielden in dat de moeder eenmaal per twee weken op het kantoor van Jeugdzorg te Rotterdam een begeleid bezoek zou hebben met haar minderjarige kinderen.

De moeder voerde aan dat de procedure rondom de schriftelijke aanwijzingen niet zorgvuldig was verlopen en dat de aanwijzingen zelf niet volledig waren. Ze stelde dat er geen inhoudelijke zorgen waren over de omgangscontacten en dat de schriftelijke aanwijzingen in strijd waren met de Algemene wet bestuursrecht. Jeugdzorg verweerde zich door te stellen dat de aanwijzingen noodzakelijk waren voor de veiligheid van de minderjarigen, gezien de omstandigheden waaronder zij leefden en de betrokkenheid van de moeder bij het seksueel misbruik van de kinderen.

Het hof oordeelde dat de schriftelijke aanwijzingen op juiste wijze tot stand waren gekomen en dat de moeder onvoldoende had aangetoond dat de aanwijzingen onterecht waren. Het hof bevestigde dat de minderjarigen in een onveilige situatie verkeerden en dat de omgangscontacten tussen de moeder en de kinderen beperkt moesten blijven. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, waarbij het hof de belangen van de minderjarigen vooropstelde.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 7 augustus 2013
Zaaknummer : 200.122.858/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-2901
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. drs. R.F.P. Scheele te Capelle aan den IJssel,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te Den Haag,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
thans feitelijk verblijvende in[verblijfplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.J.W.F. Deen te Den Haag.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van belang kan zijn, zijn aangemerkt:
1.
de pleegouders van de nader te noemen minderjarige[naam],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [naam];
2.
de pleegouders van de nader te noemen minderjarige[naam],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [naam];
3.
de pleegouders van de nader te noemen minderjarige [naam],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [naam].
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 27 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
29 november 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 22 mei 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • op 8 april 2013 een brief van 7 april 2013 met bijlagen;
  • op 9 juli 2013 een V-formulier met bijlage.
De raad heeft bij brief van 20 juni 2013 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 17 juli 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [naam] namens Jeugdzorg;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de pleegmoeder van [minderjarige III].
De pleegouders van [minderjarige I] en [minderjarige II] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige I] heeft geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om mondeling haar mening kenbaar te maken.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Jeugdzorg heeft de moeder op 3 oktober 2012 een drietal schriftelijke aanwijzingen gegeven (verder: de schriftelijke aanwijzingen), alle drie ertoe strekkende dat zij eenmaal per twee weken op het kantoor van Jeugdzorg te Rotterdam een begeleid bezoek zal hebben met de minderjarigen:
  • [naam], geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] (verder: [minderjarige I]),
  • [naam], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats](verder: [minderjarige II]), en
  • [naam], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (verder: [minderjarige III]),
verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, voor de duur van één uur per kind.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder tot vervallen verklaren van de (het hof leest:) schriftelijke aanwijzingen ongegrond verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de vader en de moeder gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over de minderjarigen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil zijn de schriftelijke aanwijzingen van Jeugdzorg betreffende de contacten tussen de moeder en de minderjarigen.
2.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en om gebruik te maken van de zelfstandige bevoegdheid ex artikel 1:263a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), om een (het hof leest:) contactregeling te bepalen in de zin van:
  • de moeder ziet [minderjarige I] en [minderjarige II] een weekend in de veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en de andere week op woensdag van 17.00 uur tot donderdag 8.00 uur naar school;
  • de moeder ziet[minderjarige III] ieder weekend van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.00 uur,
dan wel een contactregeling vast te stellen als het hof in goede justitie juist acht.
3.
Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep af te wijzen.
4.
De moeder kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking. Allereerst stelt zij dat de procedure met betrekking tot het verstrekken van de schriftelijke aanwijzingen niet zorgvuldig is geschied en Jeugdzorg derhalve in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (conform de Algemene wet bestuursrecht, verder: Awb). Het feit dat de rechtbank de besluiten van Jeugdzorg niet heeft getoetst aan voormelde beginselen, maakt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, aldus de moeder. Ook de schriftelijke aanwijzingen zelf zijn volgens de moeder niet volledig. Zo bevatten deze aanwijzingen geen omgangsopbouw en valt er ook niet duidelijk uit op te maken tot wanneer de contactregeling loopt en wanneer de evaluatie van de contactmomenten is gepland. Voorts stelt de moeder dat de verdenking dat in het gezin sprake is geweest van seksueel misbruik door de vader en het vermoeden dat zij wellicht ook zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf niet als argumenten hadden mogen worden gebruikt om de omgangscontacten tussen de moeder en de minderjarigen beperkt te houden. De vraag wat het perspectief is van de minderjarigen heeft verder ook niets van doen met de onderhavige zaak; het recht op contact blijft altijd bestaan tussen een ouder en een kind. Daarbij komt dat er ook geen inhoudelijke zorgen zijn over de omgangscontacten, aldus de moeder. Tot slot stelt de moeder nog dat Jeugdzorg helemaal niet de intentie heeft (gehad) om een persoonlijkheidsonderzoek bij haar af te nemen. Ter zitting is namens de moeder verklaard dat het psychologisch onderzoek van 13 augustus 2012 (bijlage bij het verweerschrift van Jeugdzorg) in deze procedure buiten beschouwing moet blijven, aangezien dit onderzoek puur gericht is op het strafrecht en niets zegt over de opvoedkwaliteiten van de moeder. Voorts is verklaard dat de oudste dochter van de moeder inmiddels alweer zeven maanden bij haar grootmoeder en moeder woont en dat dit goed gaat. Van veiligheidsproblematiek is geen sprake.
5.
Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan. De stelling dat de schriftelijke aanwijzingen geheel onzorgvuldig zijn genomen en daardoor in strijd zijn met de Awb is niet juist. Juist op verzoek van de advocaat van moeder is een schriftelijke aanwijzing gegeven. De contactregeling is door Jeugdzorg vastgesteld op eens per twee weken een uur begeleid (per kind), omdat de veiligheid van de minderjarigen anders niet gewaarborgd kon worden en voorts omdat hun toekomstperspectief nog niet duidelijk was. Dat over dit perspectief nog zo lang onduidelijkheid bestond, had ook te maken met het feit dat de moeder – ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe – niet instemde met overlegging van het psychologisch onderzoek van 13 augustus 2012 (afgenomen in het kader van het strafrechtelijk onderzoek). Verdere vertraging is ontstaan doordat de moeder de afspraken met Jeugdzorg steeds niet nakwam. Op 6 maart jl. is de moeder veroordeeld wegens het niet beschermen van haar kinderen tegen het seksueel misbruik. Inmiddels zijn de moeder en de minderjarigen geïnformeerd dat het perspectief van de minderjarigen is veranderd in die zin, dat zij verder zullen gaan opgroeien in hun pleeggezinnen. Ter zitting is namens Jeugdzorg nog verklaard dat met de moeder mondeling is afgesproken dat zij thans de minderjarigen eens per vier weken onder begeleiding zal zien, een en ander in verband met het perspectief van de minderjarigen. Jeugdzorg is bovendien gebleken dat de moeder niet goed kan aansluiten bij de behoefte van de minderjarigen tijdens de omgangscontacten. Omgang van een uur per kind is naar de mening van Jeugdzorg dan ook voldoende en in het belang van de minderjarigen.
6.
De vader heeft ter zitting verklaard dat hij van mening is dat er vaker omgangscontacten moeten plaatsvinden tussen de moeder en de minderjarigen, in het bijzonder ten aanzien van de jongste minderjarige [minderjarige III]. Volgens de vader hebben de moeder en de minderjarigen thans te weinig contact met elkaar om een goede band te kunnen opbouwen.
7.
De pleegmoeder heeft ter zitting verklaard dat [minderjarige III] graag contact heeft met de moeder, doch dat zij na een uur omgang vaak wel moe terugkomt.
8.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:263a, eerste lid, BW Jeugdzorg de contacten tussen de moeder en de minderjarigen voor de duur van de uithuisplaatsing kan beperken, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van de minderjarigen. De rechter kan verzocht worden de beperking vervallen te verklaren. De rechter kan op grond van het tweede lid van voormeld artikel een zodanige contactregeling tussen de moeder en de minderjarigen vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
9.
Het hof is niet gebleken dat de schriftelijke aanwijzingen niet op juiste wijze tot stand zijn gekomen. Sinds mei 2012 bestond er al een contactregeling tussen de moeder en de minderjarigen van eens in de twee weken een uur per kind. Op verzoek van de advocaat van de moeder is er ten aanzien van ieder kind een schriftelijke aanwijzing gevolgd waarin voornoemde contactregeling is vastgesteld. De schriftelijke aanwijzing was daarmee geen verrassing voor de moeder. Jeugdzorg heeft onweersproken gesteld dat overleg en het maken van afspraken in het voortraject gelet op de houding van de moeder niet mogelijk was. Ter zitting heeft Jeugdzorg aangegeven dat de juiste procedure is gevolgd inclusief het gebruik maken van de shoplist. Moeder heeft een mondelinge vooraankondiging gehad.
10.
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof met de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om de bestreden aanwijzingen vervallen te verklaren. Het hof overweegt daartoe als volgt. Gebleken is dat de minderjarigen leefden in een gezinssysteem dat een grote bedreiging voor hun ontwikkeling vormde. Ondanks de ingezette hulpverlening kon de veiligheid van de minderjarigen niet worden gewaarborgd. Begin 2012 zijn de minderjarigen uit huis geplaatst. De moeder bleef zich, zo blijkt uit de overgelegde stukken (waaronder het raadsrapport van 11 april 2012), verzetten tegen de hulpverlening. Afspraken met betrekking tot een contactregeling tussen haar en de minderjarigen konden nauwelijks worden gemaakt. Voorts weigerde zij het persoonlijkheidsonderzoek van
13 augustus 2012 aan Jeugdzorg te overhandigen, zodat enig inzicht in haar persoonlijkheid door Jeugdzorg niet kon worden verkregen (evenals zicht op een eventuele terugplaatsing van de minderjarigen bij de moeder). Gelet op deze omstandigheden, alsmede in aanmerking genomen het feit dat er nog onduidelijkheid bestond over de betrokkenheid van de moeder bij het seksueel misbruik van de vader jegens diens stiefdochter, heeft Jeugdzorg naar het oordeel van het hof door met gebruikmaking van de haar in artikel 1:263a BW verleende bevoegdheid de omgangscontacten vast te stellen op eens per twee weken onder begeleiding van een uur per kind juist gehandeld in het belang van de minderjarigen. Ook thans acht het hof een meer uitgebreide contactregeling niet in het belang van de minderjarigen. Hierbij neemt het hof in aanmerking de omstandigheid dat de moeder inmiddels is veroordeeld wegens het niet beschermen van haar kinderen tegen het seksueel misbruik en de omstandigheid dat zij onvoldoende in staat is om op goede wijze en in het belang van de minderjarigen invulling te kunnen geven aan de omgangscontacten. Gelet op het voorgaande acht het hof de door Jeugdzorg opgelegde beperking van de contacten tussen de moeder en de minderjarigen gerechtvaardigd. Hetgeen de moeder overigens naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Van den Wildenberg en Burgerhart, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2013.