Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
- op 1 augustus 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
- op 6 augustus 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de teruggeleiding van een minderjarige naar Venezuela. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een verzoek ingediend tot teruggeleiding van de minderjarige, die ongeoorloofd vanuit Venezuela naar Nederland was overgebracht. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat de minderjarige inmiddels in Venezuela verbleef en er een bodemprocedure aanhangig was in Venezuela. De vader stelde dat het belang van het verzoek tot teruggeleiding was komen te ontvallen, nu de minderjarige terug was in Venezuela.
Het hof overwoog dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van het geschil was gebaseerd op het feit dat de minderjarige zich op het moment van indiening van het verzoekschrift in Nederland bevond. Echter, nu de minderjarige inmiddels terug was in Venezuela, was het hof van oordeel dat het belang van de vader om teruggeleiding te verzoeken was komen te ontvallen. Het hof verwees naar artikel 12 van het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (HKOV), dat voorziet in herstel van de toestand die bestond vóór de ongeoorloofde overbrenging.
De beslissing van de rechtbank om het verzoek tot teruggeleiding af te wijzen werd bevestigd, en het hof verwerpt het hoger beroep van de vader. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van het belang van het kind en de gevolgen van ongeoorloofde overbrenging in internationale context.