ECLI:NL:GHDHA:2013:3302

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
30 augustus 2013
Zaaknummer
200.128.960/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Mink
  • A. van den Wildenberg
  • J. Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggeleiding van een minderjarige naar Venezuela na ongeoorloofde overbrenging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de teruggeleiding van een minderjarige naar Venezuela. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een verzoek ingediend tot teruggeleiding van de minderjarige, die ongeoorloofd vanuit Venezuela naar Nederland was overgebracht. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat de minderjarige inmiddels in Venezuela verbleef en er een bodemprocedure aanhangig was in Venezuela. De vader stelde dat het belang van het verzoek tot teruggeleiding was komen te ontvallen, nu de minderjarige terug was in Venezuela.

Het hof overwoog dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van het geschil was gebaseerd op het feit dat de minderjarige zich op het moment van indiening van het verzoekschrift in Nederland bevond. Echter, nu de minderjarige inmiddels terug was in Venezuela, was het hof van oordeel dat het belang van de vader om teruggeleiding te verzoeken was komen te ontvallen. Het hof verwees naar artikel 12 van het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (HKOV), dat voorziet in herstel van de toestand die bestond vóór de ongeoorloofde overbrenging.

De beslissing van de rechtbank om het verzoek tot teruggeleiding af te wijzen werd bevestigd, en het hof verwerpt het hoger beroep van de vader. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van het belang van het kind en de gevolgen van ongeoorloofde overbrenging in internationale context.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 14 augustus 2013
Zaaknummer : 200.128.960/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-1853
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1], Venezuela,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.J. van Steensel te Den Haag,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats, Nederland],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.J.A. van den Hoogen te Oss.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 20 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 juni 2013 van de rechtbank Den Haag.
De moeder heeft op 30 juli 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 5 augustus 2013 een faxbericht van diezelfde datum;
van de zijde van de moeder:
  • op 1 augustus 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
  • op 6 augustus 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 6 augustus 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de heer H. van Brandwijk, tolk in de Spaanse taal;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. V.J. Nijenhof-van der Donk die mr. Van den Hoogen vervangt.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige is niet door het hof gehoord.
De advocaat van de vader heeft – met instemming van de advocaat van de moeder – ter zitting nadere stukken overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 18 april 2013 en de bestreden beschikking.
Bij de tussenbeschikking van 18 april 2013 is de door de vader en de moeder onderling getroffen regeling ter zake van de voorlopige zorgregeling aangaande de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats], Venezuela (hierna te noemen: de minderjarige), opgenomen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige naar Venezuela afgewezen. Voorts is afgewezen het verzoek van de vader tot veroordeling van de moeder in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding. Daarnaast is in de bestreden beschikking opgenomen de door de vader en de moeder onderling getroffen regeling ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid aangaande de minderjarige, zoals neergelegd in de door de ouders op 21 april 2013 ondertekende vaststellingsovereenkomst, met uitzondering van hetgeen is opgenomen in artikel 3A. De beschikking is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
Als in hoger beroep niet bestreden staat vast dat de minderjarige ongeoorloofd vanuit Venezuela naar Nederland was overgebracht in de zin van artikel 3 HKOV. Op 21 april 2013 zijn partijen in het kader van een mediation met elkaar overeengekomen dat de minderjarige gedurende vier weken in de zomer bij de vader in Venezuela zou zijn verblijven. De minderjarige is ondanks het verstrijken van de termijn van vier weken niet teruggekeerd uit Venezuela naar Nederland.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de afwijzing van de teruggeleiding van de minderjarige naar Venezuela.
Bevoegdheid Nederlandse rechter
2.
De vader heeft ter zitting bij het hof gesteld dat, nu de minderjarige thans in Venezuela verblijft, de Nederlandse rechter niet langer bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil.
3.
Het hof overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie heeft de beslissing omtrent een op het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (hierna HKOV) gebaseerde vordering tot onmiddellijke teruggeleiding van een kind dat beweerdelijk ongeoorloofd is overgebracht vanuit een verdragssluitende staat waar het zijn gewone verblijfplaats heeft naar een andere verdragssluitende staat, of in een andere staat wordt vastgehouden, het karakter van een ordemaatregel en kan een verzoek daartoe slechts worden ingediend bij de rechter van de staat waar het kind zich bevindt. Nu op het moment van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank de minderjarige zich in Nederland bevond en ook op het moment van indiening van het verzoekschrift bij het hof de minderjarige in Nederland verbleef, acht het hof zich bevoegd om kennis te nemen van het verzoek in hoger beroep van de vader.
Belang
4.
De vader heeft ter zitting bij het hof gesteld – kort samengevat – dat nu de minderjarige terug is in Venezuela, het belang aan het verzoek tot het treffen van een ordemaatregel is komen te ontvallen. Op die grond dient het hof volgens de vader de bestreden beschikking te vernietigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans het verzoek bij gebrek aan belang af te wijzen.
5.
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat sprake is van een ongeoorloofde overbrenging. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen omdat het verzoek van de vader meer dan een jaar na de ongeoorloofde overbrenging is ingediend en naar het oordeel van de rechtbank sprake is van worteling van de minderjarige in Nederland. In Venezuela is een bodemprocedure tussen partijen aanhangig. De rechtbank te[woonplaats 2], Venezuela, heeft bepaald dat lopende de echtscheidingsprocedure de minderjarige alleen met een ouder het land mag uitreizen indien de andere ouder daarvoor toestemming heeft gegeven. Niet is komen vast te staan, dan wel is het voorshands aannemelijk te achten, dat het niet terugkeren van de minderjarige naar Nederland, zoals partijen waren overeengekomen, niet is gelegen in het door de Venezolaanse autoriteiten beletten van het vertrek van de minderjarige uit Venezuela, maar zijn oorzaak zou vinden in een handelwijze van de vader. Zoals hiervoor reeds is overwogen betreft artikel 12 HKOV een ordemaatregel. Artikel 12 HKOV voorziet derhalve in herstel van de vóór de ongeoorloofde overbrenging bestaande toestand. Is de minderjarige inmiddels teruggeleid of, zoals in casu het geval, gereisd naar de gewone verblijfplaats van vóór de ongeoorloofde overbrenging en niet meer teruggekeerd naar Nederland, dan is daarmee het belang bij een beslissing op de voet van artikel 12 HKOV komen te ontvallen. Aan het uitgangspunt van artikel 12 HKOV - 'eerst terug, dan praten' - is immers voldaan.
6.
Door de terugkeer van de minderjarige naar Venezuela is de grondslag aan het verzoek van de vader en daarmee het belang van de vader om teruggeleiding van de minderjarige naar Venezuela te verzoeken, komen te ontvallen. Het hof zal dan ook het hoger beroep verwerpen.
7.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
8.
De overige stellingen van partijen behoeven geen bespreking meer nu zij niet tot een ander oordeel kunnen leiden.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verwerpt het hoger beroep;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van den Wildenberg, Labohm, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 augustus 2013.