ECLI:NL:GHDHA:2013:3293

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
200.123.623-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Kamminga
  • Van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van partner- en kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot wijziging van omstandigheden en samenwonen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de man verzocht om wijziging van de alimentatieverplichtingen ten behoeve van zijn ex-partner en minderjarige kinderen. De man, die zijn baan had verloren, stelde dat zijn financiële situatie was veranderd en dat hij niet langer in staat was om de eerder vastgestelde alimentatie te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de man met ingang van oktober 2009 een aanzienlijk lager inkomen had en dat deze inkomensvermindering een wijziging van omstandigheden vormde. Hierdoor was de man ontvankelijk in zijn verzoek om de alimentatie te herzien.

Het hof heeft vervolgens de draagkracht van de man beoordeeld en geconcludeerd dat hij vanaf oktober 2009 geen alimentatie kon betalen. Daarnaast heeft de man aangevoerd dat de vrouw inmiddels samenwoont als ware zij gehuwd, wat volgens artikel 1:160 BW zou betekenen dat de alimentatieverplichting van de man zou eindigen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet ter zitting was verschenen en dat haar situatie niet was weersproken, waardoor het hof aannam dat de vrouw inderdaad samenwoont en de alimentatieverplichting van de man per 1 januari 2012 is geëindigd.

De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking te vernietigen en de alimentatieverplichtingen van de man met terugwerkende kracht op nihil te stellen. Tevens werd bepaald dat de vrouw geen terugbetaling van eventueel teveel ontvangen alimentatie hoefde te doen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof wees het overige verzoek van de man af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 28 augustus 2013
Zaaknummer : 200.123.623/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-8378
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht,
tegen
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 12 maart 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
27 februari 2013 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 22 april 2013 een brief van 18 april 2013 met bijlage.
De zaak is op 25 juli 2013 mondeling behandeld. Ter zitting zijn verschenen de man bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw is in hoger beroep niet verschenen. Bij telefonische navraag op verzoek van het hof door de griffier voorafgaand aan de zitting heeft de advocaat van de vrouw in eerste aanleg, mr. M.A. Bos te Dordrecht, verklaard dat zij de vrouw in hoger beroep niet meer vertegenwoordigt en derhalve niet ter zitting zal verschijnen. Zij heeft ook niets meer van de vrouw vernomen. De oproep voor de zitting heeft mr. M.A. Bos echter wel doorgestuurd aan de vrouw. Het hof beschouwt de vrouw daarmee als behoorlijk opgeroepen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de verzoeken van de man de bij beschikking van 25 maart 2009 van de rechtbank Dordrecht opgelegde alimentatieverplichting ten behoeve van de minderjarige en de vrouw te wijzigen en met ingang van 25 maart 2009 te bepalen op € 0,- per maand, alsmede de door de man in het verleden verschuldigde kinder- en partneralimentatie vast te stellen op hetgeen door de man is betaald of op hem is verhaald, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
- de door de man te betalen uitkering in het levensonderhoud voor de vrouw (hierna: partneralimentatie) en
- de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige1], geboren [in] 1998 te [woonplaats] en de destijds minderjarige [minderjarige2], geboren [in] 1994 te [woonplaats].
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de man met ingang van 1 oktober 2009 een kinderalimentatie voor Kuddusi en Kübra dient te voldoen van € 0,-;
II. te bepalen dat de man met ingang van 1 oktober 2009 een partneralimentatie dient te voldoen van € 0,-;
III. en daarbij te bepalen dat de door de man in het verleden verschuldigde kinder- en partneralimentatie wordt gesteld op hetgeen is betaald of verhaald.

Wijziging van omstandigheden

3.
Gelet op hetgeen de man in hoger beroep heeft gesteld, zal het hof beoordelen of in de onderhavige zaak sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en wel of zich een zodanige wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan dat genoemde beschikking van 25 maart 2009, waarin de onderhoudsverplichting is vastgesteld, niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
4.
Niet in geschil is dat de man met ingang van oktober 2009 zijn baan bij Nedstaal B.V. heeft verloren. Hij verdient thans € 16.634,35 bruto per jaar bij poetsstation Borchwerf in plaats van een inkomen van € 41.237,- bruto per jaar dat hij bij Nedstaal B.V. verdiende.
5.
Het hof is van oordeel dat deze inkomensvermindering een wijziging van omstandigheden als bedoeld in voormeld wetsartikel betreft, zodat de man ontvankelijk is in zijn wijzigingsverzoek. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat in deze sprake is van een inkomensverlies dat niet verwijtbaar is en niet voor herstel vatbaar is. Niet is gebleken dat de man door eigen gedragingen de vermindering van zijn inkomen teweeg heeft gebracht. Zijn dienstverband bij Nedstaal B.V. is beëindigd en hij heeft vervolgens een WW-uitkering ontvangen. Voorts heeft de man gesteld dat hij een grote hoeveelheid stukken, waaronder stukken van zijn dienstverband bij Nedstaal B.V., als gevolg van een aantal verhuizingen is kwijtgeraakt. Dit alles is als zodanig niet door de vrouw weersproken. Daarnaast staat vast dat de man niet in staat is geweest om in de periode tot heden opnieuw het inkomen te verwerven zoals hij dit ontving voor zijn ontslag in 2009.
6.
Nu zich een wijzigingsgrond als bedoeld in artikel 1:401, lid 1 BW voordoet, zal het hof de door de man te betalen onderhoudsverplichting opnieuw beoordelen, rekening houdende met alle ter zake dienende omstandigheden. Daarbij is van belang of de bij beschikking van 25 maart 2009 vastgestelde onderhoudsverplichtingen nog steeds voldoen aan de wettelijke maatstaven.

Draagkracht van de man

7.
Het hof is van oordeel dat de man, gelet op zijn inkomsten en lasten, ingaande oktober 2009 geen draagkracht heeft enige alimentatie voor de minderjarige en de (thans) jongmeerderjarige dan wel de vrouw te betalen. Het hof zal de door de man te betalen onderhoudsverplichtingen ingaande 1 oktober 2009 dan ook vaststellen op nihil en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.

Samenwonen ex artikel 1:160 BW

8.
De man stelt zich voorts op het standpunt dat de vrouw inmiddels geen behoefte meer heeft aan partneralimentatie nu zij gehuwd is dan wel samenwoont als ware zij gehuwd zoals bedoeld in artikel 1:160 BW.
9.
Het hof overweegt als volgt. Voor samenleven in de zin van artikel 1:160 BW is volgens vaste rechtspraak vereist dat de partners samenwonen, dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren en elkaar wederzijds verzorgen. Bovendien moet sprake zijn van een duurzame, affectieve relatie.
10.
Het hof is van oordeel dat de man voldoende heeft gesteld om er van uit te gaan dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:160 BW. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw ook ter zitting in hoger beroep niet is verschenen en het standpunt van de man, dat de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd en een kindje heeft gekregen met haar nieuwe partner in 2012, verder niet meer heeft weersproken. Dit brengt mee dat de alimentatieverplichting van de man ten behoeve van de vrouw is geëindigd op grond van artikel 1:160 BW. Het hof beschouwt deze alimentatieverplichting als geëindigd met ingang van 1 januari 2012. Ook in zoverre zal het hof de bestreden beschikking vernietigen.

Terugbetaling

11.
Voor zover het vorenstaande ertoe leidt dat de vrouw de (eventueel) teveel ontvangen alimentatie als onverschuldigd betaald aan de man zou moeten terugbetalen, is het hof van oordeel dat, gezien het consumptieve karakter van alimentatie, de vrouw niet tot terugbetaling in staat is. Overigens heeft de man ter zitting aangegeven dat de (eventueel) teveel door de vrouw ontvangen alimentatie niet door haar behoeft te worden terugbetaald.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 25 maart 2009 van de rechtbank Dordrecht - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige[minderjarige1] en de thans jongmeerderjarige [minderjarige2] met ingang van 1 oktober 2009 op nihil;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 25 maart 2009 van de rechtbank Dordrecht - de door de man aan de vrouw te betalen uitkering in het levensonderhoud met ingang van 1 oktober 2009 op nihil;
stelt vast dat de verplichting van de man tot betaling van een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw met ingang van 1 januari 2012 van rechtswege is geëindigd;
bepaalt dat de vrouw eventueel teveel ontvangen alimentatie niet behoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Kamminga en Van der Burght, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 augustus 2013.