In deze zaak gaat het om een geschil over de waarde van de grond onder een zorgcentrum, gelegen aan de [a-straat 1] te [Z]. De belanghebbende, stichting X, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die de bezwaren van de stichting tegen de beschikking van de Inspecteur ongegrond had verklaard. De Inspecteur had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 2.596.000 voor het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008, op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De stichting betwistte deze waarde en stelde dat de waarde van de grond € 118 per m2 zou moeten zijn, terwijl de Inspecteur een waarde van € 204 per m2 verdedigde.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2013 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de waarde van de onroerende zaak op de vervangingswaardemethode moest worden bepaald. De rechtbank oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de waarde van de grond door de Inspecteur niet te hoog was vastgesteld. Het Hof wees erop dat de gronduitgifteprijs van € 209 per m2, zoals vermeld in de 'Richtlijnen voor bepalen grondwaarde bij gronduitgifte OBR in 2007', een reële afspiegeling van de marktprijs kan zijn, mits deze wordt ondersteund door transacties tussen onafhankelijke partijen. Het Hof concludeerde dat de stichting niet voldoende bewijs had geleverd voor haar standpunt en dat de waarde van de onroerende zaak door de Inspecteur correct was vastgesteld.