ECLI:NL:GHDHA:2013:3274

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
26 augustus 2013
Zaaknummer
12-00855
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en belastingplicht van een medewerker van het Europees Octrooibureau

In deze zaak gaat het om de belastingplicht van een medewerker van het Europees Octrooibureau (EOB) met betrekking tot zijn woning in Nederland. De belanghebbende, geboren in 1948, heeft van 1980 tot 2005 voor het EOB gewerkt en verblijft sindsdien met toestemming van het EOB in het buitenland. Voor het jaar 2009 heeft de inspecteur een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, waarbij de woning van de belanghebbende is betrokken in de rendementsgrondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen vastgesteld op € 15.160, dat later is verminderd tot € 13.576 na bezwaar. De rechtbank heeft de aanslag verder verlaagd tot € 13.344, omdat de schuldendrempel niet van toepassing is voor buitenlandse belastingplichtigen.

In hoger beroep heeft de belanghebbende betoogd dat hij geen Nederlandse inkomstenbelasting verschuldigd is over de woning, omdat hij onder de fiscale voorrechten valt die zijn vastgelegd in de Zetelovereenkomst tussen Nederland en het EOB. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning onder zich heeft in de zin van de vrijstelling die artikel 34 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer biedt. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende in 2009 geen arbeid heeft verricht voor het EOB en dat zijn verblijf in Nederland niet voldoende is om te concluderen dat hij de woning onder zich houdt voor werkzaamheden ten behoeve van de zending.

Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de inspecteur de woning terecht heeft betrokken in de rendementsgrondslag voor het bepalen van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De belanghebbende heeft niet voldaan aan de voorwaarden voor de belastingvrijstelling, waardoor het hoger beroep ongegrond is verklaard. De proceskosten zijn niet toegewezen, omdat er geen kosten zijn gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-12/00855

Uitspraak van 7 augustus 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst/Den Haag, de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank
's-Gravenhage (thans: rechtbank Den Haag) van 24 november 2012, nummer AWB 12/5195, betreffende de hierna te melden aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.160.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.576.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.344 en gelast dat de Inspecteur belanghebbende € 41 aan griffierecht vergoedt.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband hiermee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft daarop een conclusie van repliek ingediend en de Inspecteur een conclusie van dupliek.
2.2. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het Hof van belanghebbende op 9 april 2013 nadere stukken ontvangen, waarvan een afschrift is verzonden aan de Inspecteur. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 juli 2013, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.
Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.
Belanghebbende is geboren in 1948 en heeft de [buitenlandse] nationaliteit. Hij heeft als “permanent employee” voor het Europees Octrooi Bureau te Rijswijk (hierna: EOB) arbeid verricht in de jaren 1980 tot 2005. Vanaf einde 2004, begin 2005 is hij niet meer daadwerkelijk werkzaam en verblijft hij met toestemming van het EOB in [buitenland]. In 2009 heeft belanghebbende geen arbeid verricht voor het EOB maar is wel in dienst als “permanent employee”.
3.2.
Belanghebbende heeft de beschikking over de woning [a-straat 1] te [Z]. In 2009 verbleven de studerende kinderen van belanghebbende in de woning alsmede [A] aan wie een kamer was verhuurd.
3.3.
De waarde van de woning bedraagt voor toepassing van de Wet waardering onroerende zaken € 379.000. De Inspecteur heeft bij de ambtshalve vastgestelde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 belanghebbende aangemerkt als buitenlands belastingplichtige en op grond van het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 de waarde van de woning betrokken in de rendementsgrondslag ter berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van 4 percent van € 379.000, ofwel € 15.160.
3.4.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur alsnog rekening gehouden met een schuld van € 45.378 ter zake van de woning, na vermindering met de schuldendrempel van € 5.800, en heeft hij de rendementsgrondslag verminderd tot € 339.422 (€ 379.000 - € 45.378 + € 5.800). Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar vastgesteld op € 13.576 (4% van € 339.422).
3.5.
De rechtbank heeft in de uitspraak geoordeeld dat de onder 3.3 vermelde schuldendrempel buiten aanmerking dient te blijven omdat deze drempel niet geldt voor buitenlandse belastingplichtigen en heeft het inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot € 13.344.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of van belanghebbende Nederlandse inkomstenbelasting dient te worden geheven over de in Nederland gelegen woning. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2. Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot nihil.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
”6. De overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Octrooiorganisatie van 27 juni 2006 betreffende het EOB (de Zetelovereenkomst) bepaalt in artikel 10, tweede lid, dat personeelsleden van het EOB die hun werkzaamheden in Nederland uitoefenen dezelfde voorrechten genieten als die welke door Nederland worden verleend aan administratief en technisch personeel van de diplomatieke vertegenwoordigingen die in Nederland zijn gevestigd overeenkomstig het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (het Verdrag). Tussen partijen is niet in geschil dat eiser behoort tot de categorie personeelsleden waarop de Zetelovereenkomst van toepassing is. Voor deze categorie personeelsleden gelden als gevolg daarvan fiscale voorrechten overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag.
7.
Artikel 34 van het Verdrag bepaalt dat een diplomatieke ambtenaar is vrijgesteld van alle belastingen en rechten, zowel persoonlijke als zakelijke, hetzij landelijke gewestelijke of gemeentelijke belastingen, met uitzondering van (onder meer) belastingen en rechten op particulier onroerend goed dat gelegen is op het grondgebied van de ontvangende staat tenzij hij dit onroerend goed onder zich heeft ten behoeve van de zendstaat voor de werkzaamheden van de zending.
8.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser, als niet-Nederlandse werknemer van het EOB, recht heeft op de in artikel 34 van het Verdrag genoemde fiscale voorrechten. Dit artikel gaat uit van een vrijstelling van alle belastingen, maar noemt als uitzondering daarop belastingen en rechten op particulier onroerend goed dat is gelegen op het grondgebied van Nederland. Nu de woning in Nederland is gelegen en geen sprake is van het onder zich hebben van de woning ten behoeve van de zendstaat voor de werkzaamheden van de zending, geldt ter zake van de woning geen vrijstelling van inkomstenbelasting in box 3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de woning terecht betrokken in de rendementsgrondslag. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat toepassing van de schuldendrempel buiten toepassing dient te blijven, zodat het inkomen uit sparen en beleggen dient te worden verminderd tot € 13.344. Nu bij uitspraak op bezwaar het inkomen uit sparen en beleggen is vastgesteld op € 13.576, is het beroep in zoverre gegrond verklaard.
9.
Ter zake van de stelling van eiser dat hij recht heeft op verrekening van een aantal bedragen met de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2009 overweegt de rechtbank het volgende.
9.1.
Eiser stelt dat ten onrechte geen verrekening heeft plaatsgevonden van € 376 over het jaar 2006 en € 24 over het jaar 2007. Verweerder heeft dienaangaande onweersproken gesteld dat deze bedragen betrekking hebben op in de betreffende jaren ingehouden dividendbelasting en dat die bedragen zijn verrekend met de aanslagen over de jaren 2006 en 2007. Uit de verminderingsbeschikkingen die als bijlagen 11 en 12 bij het verweerschrift zijn gevoegd, maakt de rechtbank op dat de door eiser genoemde bedragen over 2006 en 2007 reeds aan hem zijn terugbetaald, zodat voor verrekening over het jaar 2009 reeds om die reden geen plaats is.
9.2.
Voorts stelt eiser dat hij recht heeft op verrekening van de op zijn uitkering van [B] N.V. ingehouden loonheffing (€ 1.330) en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (€ 408). Op grond van artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden de in de belastingwet aangewezen voorheffingen met de aanslag verrekend. In artikel 9.2, eerste lid van de Wet inkomstenbelasting 2001 is bepaald dat onder meer de geheven loonbelasting en de geheven dividendbelasting voorheffingen zijn op de inkomstenbelasting. Uit de als bijlagen 3 en 10 bij het verweerschrift gevoegde aanslag en uitspraak op bezwaar volgt dat verrekening van de ingehouden loonheffing feitelijk heeft plaatsgevonden. Verrekening van de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet met de aanslag inkomstenbelasting is niet mogelijk, omdat de inkomensafhankelijke bijdrage niet valt aan te merken als een voorheffing op de inkomstenbelasting.
9.3.
Samengevat komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht enkel het bedrag van de geheven loonheffing ter grootte van € 1.330 heeft verrekend met de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering voor het jaar 2009.
10.
Gelet op hetgeen onder 8 is overwogen is het beroep gegrond verklaard.
11.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu geen kosten zijn gesteld of gebleken die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Artikel 34 van het Verdrag van Wenen inzake het diplomatiek verkeer houdt de volgende vrijstelling van belasting voor diplomatieke ambtenaren in:
“Een diplomatieke ambtenaar is vrijgesteld van alle belastingen en rechten, zowel persoonlijke als zakelijke, hetzij landelijke, gewestelijke of gemeentelijke belastingen, met uitzondering van: (…) (b) belastingen en rechten op particulier onroerend goed dat gelegen is op het grondgebied van de ontvangende staat tenzij hij dit onroerend goed onder zich heeft ten behoeve van de zendstaat voor de werkzaamheden van de zending; (…)”.
7.2. Belanghebbende is in het onderhavige jaar in dienst bij het EOB. Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Octrooiorganisatie van 27 juni 2006 betreffende het EOB (de Zetelovereenkomst) op de situatie van belanghebbende van toepassing is en de vraag of belanghebbende ter zake van de woning aan Nederlandse inkomstenbelastingheffing onderworpen kan worden, dient te worden beantwoord aan de hand van vorenvermelde bepaling uit het Verdrag van Wenen. Nu de mogelijkheid voor de ontvangende staat, in dit geval Nederland, om aldaar gelegen particulier onroerend in de belastingheffing te betrekken algemeen is geformuleerd en belanghebbende zich beroept op de uitzondering van belastingheffing is het aan hem te bewijzen dat hij voldoet aan de voorwaarden. Slechts in het geval hij aannemelijk maakt dat hij een onroerend goed onder zich heeft in de hiervoor in onderdeel b, van artikel 34 van het Verdrag vermelde zin, is deze vrijgesteld van Nederlandse inkomstenbelastingheffing. Voor de toepassing van die bepaling maakt het geen verschil of het onroerend goed is aan te merken als een eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001, zodat de voordelen daaruit tot het inkomen uit werk en woning moeten worden gerekend, dan wel dat de woning tot de bezittingen moet worden gerekend die bij de berekening van de rendementsgrondslag ter bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in aanmerking dienen te worden genomen. Daarbij zij aangetekend dat in het geval de woning kan worden aangemerkt als eigen woning, namelijk als hoofdverblijf van belanghebbende, eerder een verband is te leggen tussen de eigen woning in Nederland en de voor het EOB verrichte arbeid.
7.3. Belanghebbende stelt dat hij in 2009 zowel in [buitenland] verblijft als in Nederland. Het regelmatig verblijf in Nederland houdt, naar belanghebbende stelt, verband met de herkeuring die hij tijdens het ziekteverlof moet ondergaan en in latere jaren met de rechtszaak over zijn ontslag door het EOB in Nederland. Hij houdt de woning in [Z] aan omdat hij altijd beschikbaar dient te zijn voor het verrichten van werkzaamheden. Belanghebbende stelt dat hij op die wijze de woning onder zich heeft in de zin van onderdeel b, van artikel 34, van het Verdrag.
7.4. Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende. Het enkele verblijf in verband met herkeuring of een rechtszaak houdt niet in dat belanghebbende de woning onder zich houdt voor werkzaamheden ten behoeve van de zending als bedoeld in evengenoemd artikel 34 van het Verdrag. Het Hof leidt uit de stukken van het geding af dat belanghebbende in 2009 weliswaar in dienst is van het EOB maar dat hij na het einde van zijn actieve periode van werkzaamheden aan het einde van het jaar 2004/ begin 2005, in het jaar 2009 en de jaren daartussen geen arbeid heeft verricht voor het EOB en met toestemming van het EOB steeds in [buitenland] verblijft. De woning vormde voor belanghebbende geen hoofdverblijf. De omstandigheid dat belanghebbende daarnaast in het bevolkingsregister van de gemeente is ingeschreven op het adres van de woning betekent niet dat hij de woning onder zich heeft in de zin van genoemde verdragsbepaling. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de in artikel 34, onderdeel b, van het Verdrag vervatte uitzondering van belastingheffing. De Inspecteur heeft de woning terecht tot de bezittingen gerekend die bij de rendementsgrondslag voor het bepalen van het inkomen uit sparen en beleggen in aanmerking worden genomen.
7.4. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep ongegrond is en dat het gelijk aan de Inspecteur is.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 7 augustus 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.