In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2008, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.994 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 89.333 had opgegeven. De Inspecteur had de aanslag opgelegd en het bezwaar van belanghebbende afgewezen. Belanghebbende stelde dat de woning aan de [a-straat 1] te [Z] in dat jaar als eigen woning moest worden aangemerkt, maar het Hof oordeelde dat zij er niet in was geslaagd aannemelijk te maken dat de woning leegstond en uitsluitend bestemd was voor eigen gebruik. Het Hof concludeerde dat de woning in 2008 deels ter beschikking stond aan de vennootschappen van belanghebbende, en dat er geen sprake was van een eigen woning zoals bedoeld in de Wet IB 2001. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.