Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 27 augustus 2013
Stichting WOONBRON,
[geïntimeerde],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
De feiten
‘In bovenstaande zaak bevestig ik voor de goede orde de met u getroffen betalingsregeling van € 300,-- per maand. Deze regeling heeft betrekking op de huurachterstand t/m mei 2011. De eerste termijn dient uiterlijk 10 juni in mijn bezit te zijn.De regeling wordt aangegaan onder de voorwaarde (…) dat de lopende huur stipt op tijd aan cliënte wordt betaald. Er is reeds op 26 mei 2011 een zitting gepland. De zitting wordt met deze regeling niet voorkomen. De zitting kan alleen worden voorkomen door algehele betaling.(…)De kantonrechter heeft vervolgens in deze zaak op 9 juni 2011 bij verstek vonnis gewezen, waarbij [geïntimeerde], uitvoerbaar bij voorraad, is veroordeeld tot betaling van
€ 849,41 met de gevorderde wettelijke rente, alsmede tot betaling van proceskosten van € 467,31 plus eventuele btw (hierna: vonnis I). Dit vonnis is op 15 juni 2011 (niet in persoon) aan [geïntimeerde] betekend, met bevel in totaal € 1.523,86 (de toegewezen bedragen plus nasalaris en exploitkosten) binnen twee dagen aan de deurwaarder te betalen.
Het bedrag van € 1.856,13 is mede opgebouwd uit de restantvordering uit zaak I, waarbij Woonbron toepassing heeft gegeven aan artikel 6:44 BW. De woning is vervolgens op 30 augustus 2012 ontruimd.
- Het stond Woonbron (op grond van artikel 6:43 BW) niet vrij de geoormerkte huurbetalingen in mindering te brengen op andere posten (kosten, verschenen rente) dan [geïntimeerde] had aangewezen.
- Weliswaar betaalde [geïntimeerde] structureel te laat, maar uiteindelijk heeft hij wel betaald.
- Bij het uitbrengen van de dagvaarding in zaak II had [geïntimeerde] al € 3.840,40 betaald, terwijl [geïntimeerde] terzake van huur en afrekening stookkosten € 4.032,06 had moeten betalen. [geïntimeerde] is dus met betaling van een bedrag van € 191,66 in gebreke gebleven. Op die grond heeft Woonbron [geïntimeerde] op goede gronden in rechte mogen betrekken.
- Bij het wijzen van verstekvonnis II op 9 augustus 2012 was de bij dagvaarding van 25 juli 2012 gestelde huurachterstand volledig betaald, aangezien na dagvaarding door Woonbron nog een bedrag van € 427,50 van [geïntimeerde] is ontvangen. Er bestond op 9 augustus 2012 dus een voorstand van € 235,84.
- De medegevorderde ontbinding en ontruiming zijn dus bij dit vonnis ten onrechte uitgesproken.
De kantonrechter heeft vervolgens het verstekvonnis II vernietigd, [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van de verstekprocedure, zulks onder aftrek van voormeld bedrag aan ‘voorstand’, en de vorderingen van Woonbron afgewezen. Woonbron is daarbij veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.
De grieven van Woonbron
Ingeval het door Woonbron in grief I gestelde onjuist zou zijn, heeft [geïntimeerde] over mei en juni 2012 telkens € 0,20 te weinig betaald en over juli 2012 € 8,77 te weinig. Verder heeft [geïntimeerde] de verschuldigde servicekosten ad € 208,58 niet voldaan. [geïntimeerde] heeft de huurpenningen ook in die situatie dus niet geheel en volledig voldaan.
In grief III klaagt Woonbron over de afwijzing van de gevorderde ontbinding en ontruiming, waarbij Woonbron als vermeerdering van grondslag aanvoert dat [geïntimeerde] de huurpenningen over augustus 2012 niet heeft voldaan.
Beoordeling
Woonbron heeft als productie 6 bij conclusie van antwoord in oppositie (in enigszins aangepaste vorm opnieuw overgelegd als productie 2 bij memorie van grieven) een overzicht overgelegd van verplichtingen van [geïntimeerde] enerzijds en betalingen van [geïntimeerde] anderzijds. Dit overzicht sluit op een verschil van
€ 1.686,59, dat [geïntimeerde] volgens Woonbron nog moet betalen. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
a) Krachtens vonnis I (de huur c.a. tot en met 31 mei 2011) moet [geïntimeerde]
€ 1.783,26betalen. Het hof merkt op dat dit bedrag hoger is dan het bij exploit van 15 juni 2011 (zie rechtsoverweging 3) genoemde bedrag. Naar het hof begrijpt is het verschil veroorzaakt door (i) de over een wat langere termijn berekende rente (een verschil van € 1,85), (ii) informatiekosten van € 45,58 en (iii) executiekosten van € 211,97.
b) Vanaf 1 juni 2011 tot de ontruiming op 30 augustus 2012 was [geïntimeerde]
€ 6.768,95verschuldigd aan huurpenningen en servicekosten.
Opgeteld leiden a) en b) tot een bedrag van
€ 8.552,21. [geïntimeerde] heeft een bedrag van in totaal
€ 6.865,62betaald (€ 1.700,62 bij Woonbron en € 5.165,00 bij de deurwaarder). Dit levert een verschil op van € 1.686,59. Woonbron heeft in de onderhavige procedure (zaak II) uiteindelijk (naast de ontbinding en ontruiming) primair aanspraak gemaakt op laatstgenoemd bedrag.
De stelling van Woonbron (memorie van grieven 23 en 24) dat [geïntimeerde] elke maand te laat was met de huurbetalingen (en te weinig betaalde), zodat [geïntimeerde] wettelijke rente daarover verschuldigd was, maakt dit niet anders, reeds omdat Woonbron veel verder is gegaan dan het berekenen van de betreffende wettelijke rente. Woonbron heeft immers stelselmatig een andere verbintenis (uit hoofde van vonnis I) toegerekend aan deze geoormerkte huurbetalingen; dus ondanks het feit dat [geïntimeerde] anders had aangegeven.
Veronderstellenderwijs aannemende dat in de relevante periode te weinig huur is betaald, dan nog wordt geoordeeld dat het hierbij om zulke geringe bedragen ging (enkele tientjes hoogstens) dat dit de ontbinding niet rechtvaardigt. Het hof heeft hierbij het (min of meer) regelmatige betaalgedrag van [geïntimeerde] in het verleden mede in aanmerking genomen. De eenmalige verschuldigdheid van servicekosten en de kwestie van de huur over augustus 2012 vormen evenmin (ook niet in samenhang met voorgaande geringe tekortkomingen) aanleiding voor ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning.
De omstandigheid dat er wel een substantiële achterstand in de betaling van rente en kosten (uit zaak I) is ontstaan, leidt ook niet tot een ander oordeel. Voor zaak I had (de gemachtigde van) Woonbron immers de Regeling getroffen met [geïntimeerde] (zie rechtsoverweging 3). [geïntimeerde] heeft er in redelijkheid op mogen vertrouwen dat hij deze na drie betalingen van € 300,-- was nagekomen (de achterstallige huurpenningen bedroegen immers ongeveer € 900,--), gelet op (i) de weinig duidelijke omschrijving van de Regeling (ontbreken vermelding van het totaal-verschuldigde en het ontbreken van uitleg van het begrip ‘huurachterstand t/m mei 2011’) en (ii) het uitblijven tot 25 januari 2012 van enig andersluidend signaal van de zijde van Woonbron.
Het hof neemt voorts nog in aanmerking dat niet is gebleken dat [geïntimeerde] voorafgaande aan de (als gevolg van detentie) opgelopen en nadien snel ingelopen achterstand van drie maanden in 2011 problematisch huurgedrag heeft vertoond; dat de huidige problematiek met name is ontstaan door de (als gevolg van executiemaatregelen) oplopende kosten, die wellicht te vermijden waren geweest, gelet op de niet-onwelwillende houding van [geïntimeerde]. Dit betekent dat de grieven worden verworpen.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, van 20 december 2012;
- veroordeelt Woonbron in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 299,-- aan verschotten en € 1788,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.