ECLI:NL:GHDHA:2013:3221

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
200.121.398/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Stollenwerck
  • A. van Leuven
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen minderjarige en grootouders

In deze zaak gaat het om de omgangsregeling tussen een minderjarige en zijn grootouders. De moeder van de minderjarige heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin werd bepaald dat de minderjarige eenmaal in de vier weken op woensdagmiddag bij zijn grootouders zou zijn. De moeder is van mening dat deze regeling niet in het belang van de minderjarige is, vooral gezien zijn diagnose PDD/NOS en de spanningen die de omgang met de grootouders met zich meebrengt. De grootouders daarentegen zijn van mening dat het contact met hen essentieel is voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat de omgangsregeling moet worden voortgezet.

De procedure in hoger beroep begon met een verzoek van de moeder om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de verzoeken van de grootouders af te wijzen. De grootouders hebben op hun beurt verzocht om de beschikking te bekrachtigen. Tijdens de zitting heeft de moeder haar bezorgdheid geuit over de impact van de omgang op de minderjarige, die volgens haar al onder druk staat door andere omstandigheden, waaronder het contact met zijn biologische vader.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en heeft vastgesteld dat de omgangsregeling, zoals vastgesteld door de rechtbank, in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft de eerdere beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De grootouders hebben een belangrijke rol gespeeld in het leven van de minderjarige en het hof is van mening dat de omgang met hen moet worden voortgezet, ondanks de bezwaren van de moeder. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de relatie tussen de minderjarige en zijn grootouders, en de noodzaak om deze relatie te waarborgen, ook in het licht van de uitdagingen die de minderjarige ondervindt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 14 augustus 2013
Zaaknummer : 200.121.398/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-1098
[De moeder],
wonende te [woonplaats ],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I. Aardoom-Fuchs te Gouda,
tegen
1.
[de grootmoeder],
2.
[de grootvader],
beiden wonende te[woonplaats ] ,
verweerders in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootouders,
advocaat mr. M. Hoogeveen te Gouda.
Als degene wiens/wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
[naam partner van de moeder]
wonende te[woonplaats ],
hierna te noemen: de partner van de moeder.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 5 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
21 december 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage. Dit hoger beroep is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.121.398/01. Bij dit beroepschrift heeft de moeder tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.121.399/01 (hierna ook: het schorsingsverzoek).
De grootouders hebben op 18 maart 2013 een verweerschrift ingediend.
Het schorsingsverzoek is op 24 april 2013 mondeling behandeld. Bij beschikking van 15 mei 2013 heeft het hof het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking afgewezen.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 5 juli 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage.
Op 28 februari 2013 is een brief van de raad ingekomen van 27 februari 2013, met als bijlagen de rapporten van de raad van 16 oktober 2012 en 8 november 2012.
De hoofdzaak is op 10 juli 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de grootouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de partner van de moeder;
  • mevrouw M. Versteeg namens de raad.
De beide advocaten van partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in]2007 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), eenmaal in de vier weken op woensdagmiddag uit school tot 18.00 uur (vóór het eten) bij de grootouders zal zijn, waarbij hij uit school wordt opgehaald door één of beide grootouders, en hij om 18.00 uur door de grootvader weer bij de moeder thuis wordt gebracht. De eerste omgang zal plaatsvinden op woensdag 9 januari 2013. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de omgangsregeling tussen de grootouders en de minderjarige.
2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het op 9 februari 2012 ingekomen verzoek van de grootouders, om een omgangsregeling vast te stellen waarbij de minderjarige bij hen zal verblijven één weekeinde per vier weken van vrijdag 11.30 uur tot maandag 8.30 uur, alsmede iedere woensdag van 12.15 uur tot donderdag 8.30 uur en met verdeling van de schoolvakantie bij helfte, af te wijzen.
3.
De grootouders verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in de door haar gedane verzoeken, althans deze af te wijzen.
4.
De moeder kan zich niet verenigen met de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling en voert daartoe het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte onevenredig veel belang gehecht aan een tekening die de minderjarige op de Buitenschoolse Opvang voor de grootouders heeft gemaakt, waarop een derde heeft geschreven dat hij zijn grootouders mist. Eveneens ten onrechte heeft de rechtbank daaruit de conclusie getrokken, tegen het advies van de raad, dat het contact moet worden hersteld. De aanname van de rechtbank dat de minderjarige de tekst zelf heeft geschreven is onterecht, aangezien de minderjarige volgens de moeder niet kan lezen en schrijven. Vanwege die aanname heeft de rechtbank ten onrechte het vaststellen van een omgangsregeling meer in het belang van de minderjarige geacht dan de schade van een loyaliteitsconflict waar de raad op wijst.
De moeder stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minderjarige geen contact heeft met zijn biologische vader waardoor contact met de grootouders als zeer zwaarwegend wordt geacht voor de ontwikkeling van de minderjarige. Een procedure tussen de moeder en de biologische vader van de minderjarige, welke nagenoeg gelijk met de onderhavige procedure heeft gelopen, heeft er toe geleid dat de minderjarige binnen afzienbare tijd weer contact zal hebben met zijn vader. De moeder acht het hernieuwde contact en alle andere hulpverlening in het belang van de minderjarige maar meent dat het de minderjarige, mede vanwege het feit dat hij PDD/NOS heeft, ook zal belasten. Extra spanningen die een contact met de grootouders zal geven, zijn volgens de moeder voor de minderjarige te veel.
De rechtbank heeft voorts onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de minderjarige PDD/NOS heeft, aangezien de behandelaar van de minderjarige aan de moeder heeft bevestigd dat PDD/NOS, in tegenstelling tot de mening van de raadsvertegenwoordiger ter zitting in eerste aanleg, wel degelijk een contra-indicatie is voor het in casu opstarten van een bezoekregeling met de grootouders. Uit het rapport van de raad is gebleken dat de grootouders de moeder nog altijd diskwalificeren als moeder, vraagtekens zetten bij haar partnerkeuze en de uitspraken van de minderjarige. Gelet hierop heeft de rechtbank volgens de moeder onevenredig veel waarde gehecht aan de uitspraak van de grootouders ter zitting dat zij de zaak laten rusten en bereid zijn tot het aangaan van een gesprek bij de raad. De moeder en haar partner zijn geconfronteerd met uitlatingen waaruit valt af te leiden dat de grootouders nog steeds overtuigd zijn van hun gelijk. Zij vrezen om die reden voor nieuwe spanningen.
Ter zitting van het hof heeft de moeder gesteld dat zij, gelet op de rapportages en brieven van deskundigen, terecht vreest dat omgang tussen de minderjarige en de grootouders zal leiden tot een verslechtering in de ontwikkeling van de minderjarige. Mede door de omgang gaat het inmiddels slechter op school met de minderjarige. Er is een indicatie afgegeven voor bijzonder onderwijs en de moeder is via Jeugdzorg bezig met een indicatie voor na-schoolse behandeling van de minderjarige gedurende drie dagdelen per week te verkrijgen. De moeder heeft haar stelling tijdens de eeste fase van de zitting, dat zij bereid is om onder begeleiding van een mediator is gesprek te gaan met haar vader, later ter zitting herzien, aangezien zij geen meerwaarde ziet in mediation. Er heeft inmiddels, gelet op de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden uitspraak, eenmaal omgang tussen de minderjarige en de grootouders plaatsgevonden. Een tweede omgangsmoment is aanstaande.
5.
De grootouders verweren zich tegen het verzoek van de moeder en voeren daartoe het volgende aan. Het verhaal rondom de tekening van de minderjarige is niet de enige reden geweest voor het vaststellen van een omgangsregeling maar wel een aanwijzing dat de minderjarige zijn grootouders mist. De grootouders erkennen dat de minderjarige de tekst niet zelf heeft geschreven maar zij achten het niet in het belang van de minderjarige dat hij hen zou moeten missen, aangezien de grootouders een belangrijke rol in zijn leven hebben gespeeld.
De grootouders zijn van mening dat het heel belangrijk is dat de minderjarige contact heeft met zowel zijn vader als zijn grootouders. Zij ziin van mening dat die trajecten naast elkaar kunnen bestaan.
Het feit dat bij de minderjarige PDD/NOS is geconstateerd, is voor de raad en de rechtbank geen reden geweest om dat als contra-indicatie te beschouwen voor omgang tussen de grootouders en de minderjarige. De grootouders betwisten dat zij beweerd hebben dat er niets aan de hand is met de minderjarige. Zij hebben in het verleden nooit zorgen gehad over de minderjarige en de diagnose PDD/NOS is pas later gesteld. De grootouders hebben hun bedenkingen over de mening van de behandelaar van de minderjarige. Zij zijn van mening dat contacten tussen hen en de minderjarige minder spannend zijn voor de minderjarige dan de contacten tussen hem en zijn vader. De minderjarige kent zijn grootouders goed omdat hij bijna dagelijks bij hen verbleef. De grootouders betwisten dat zij tijdens de mondelinge behandeling sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven. Zij hebben spijt van hoe één en ander ruim een jaar geleden is gelopen en zouden graag met de moeder in gesprek gaan om de contacten te verbeteren maar de moeder houdt dat nog af.
De grootouders bevestigen ter zitting dat een eerste omgangsmoment heeft plaatsgevonden. De minderjarige was blij weer bij hen te zijn en liep onmiddellijk naar de hem vertrouwde plekken en spullen. Hij heeft gespeeld als voorheen. De grootouders zien weer uit naar een volgend moment. Zij willen zich richten op die momenten, voor de minderjarige, en daarbij andere zaken, in het belang van de moeder en haar partner, laten rusten. Als de moeder en haar partner de grootvader als aanspreekpunt willen zien is dat voor de grootouders akkoord.
6.
In het op 16 oktober 2012 uitgebrachte rapport adviseert de raad het verzoek van de grootouders, om een omgangsregeling met de minderjarige vast te stellen, af te wijzen. Aan dit advies legt de raad het volgende ten grondslag. Bij het tot stand komen van een regeling tussen de grootouders en de minderjarige meent de raad dat het van groot belang is dat de relatie tussen de moeder, haar partner en de grootouders wordt hersteld. Het ontbreekt bij alle partijen aan wederzijds vertrouwen en de motivatie van de moeder en haar partner om met elkaar (het hof leest: de grootouders) in gesprek te gaan is weg. De raad acht het op zich voor de ontwikkeling van de minderjarige in zijn belang om contact te hebben met zijn grootouders, zijn hechtingsfiguren. Om het contact te behouden zou naar de mening van de raad een aantal (onder begeleiding) contactmomenten per jaar tussen de grootouders en de minderjarige vastgesteld kunnen worden, zodat de minderjarige, als hij ouder is, niet meer afhankelijk is van zijn moeder en zelf contact kan leggen. De raad is echter ook van mening dat dit, gezien het conflict tussen de moeder en de grootouders, niet te realiseren is. De bereidheid bij de moeder en haar partner om mee te werken ontbreekt en vormt een contra-indicatie voor contact. Het is voor kinderen noodzakelijk om gesteund te worden door de primaire hechtingsfiguren in het contact met andere hechtingsfiguren. Door contact van de minderjarige met zijn grootouders ontstaat er mogelijk een risico van een loyaliteitsconflict bij de minderjarige. De raad ziet geen andere mogelijkheden om contactherstel tussen de minderjarige en zijn grootouders te initiëren. Er is inmiddels hulpverlening in de vorm van speltherapie voor de minderjarige opgestart waardoor hij kan leren te verwerken wat er in het verleden heeft plaatsgevonden met daaraan gekoppeld het verlies van zijn grootouders.
Ter zitting van het hof heeft de raad meegedeeld het te betreuren dat de moeder is teruggekomen op haar mediationaanbod. Dat de contacten invloed hebben op de minderjarige is volgens de raad normaal aangezien kinderen contactherstel altijd spannend vinden.
7.
De partner van de moeder heeft gesteld dat het vertrouwen in de grootvader vele malen groter is dan het vertrouwen in de grootmoeder en hij is bereid om met de grootvader een zo positief mogelijk resultaat te behalen.
8.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. De moeder en de partner van de moeder voelen zich gegriefd door het handelen van de grootouders. Toch acht het hof de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling in het belang van de minderjarige, mede omdat de grootouders in het verleden een grote rol in zijn leven hebben gespeeld. Vast staat dat tussen de minderjarige en de grootouders een nauwe persoonlijke betrekking bestaat als bedoeld in artikel 1:377a eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. Van het bestaan van een ontzeggingsgrond kan niet gesproken worden. De omstandigheden aan de zijde van de minderjarige zijn niet zodanig dat hij de omgang niet aan zou kunnen. Van de moeder en haar partner mag worden verlangd dat zij vanuit opvoedingsperspectief bezien hun gekwetstheid weten achter te stellen bij het belang van de minderjarige zijn relatie met zijn grootouders te kunnen continueren. Tevens acht het hof de bepaalde regeling wat omvang betreft het maximaal haalbare voor dit moment, gelet op het feit dat er ook contactherstel met de biologische vader zal plaatsvinden en vanwege de bij de minderjarige gestelde diagnose PDD/NOS. Het hof gaat er tenslotte van uit dat de partner van de moeder zijn toezegging ter zitting, dat geprobeerd wordt een zo positief mogelijk contact met de grootvader te onderhouden met betrekking tot de omgang, gestand zal doen.
9.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Van Leuven en Van Wijk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 augustus 2013.