ECLI:NL:GHDHA:2013:3183

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
BK-12/00847
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in hoger beroep inzake belastingaanslag en verzuimboete

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een belastingaanslag en een verzuimboete die door de Inspecteur aan belanghebbende zijn opgelegd. De Inspecteur had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 ambtshalve vastgesteld, omdat belanghebbende geen aangifte had gedaan. Tevens was er een boetebeschikking opgelegd van € 226. Belanghebbende maakte bezwaar tegen de aanslag en de boete, maar het bezwaar werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank had het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing ook niet-ontvankelijk verklaard.

In hoger beroep stelde belanghebbende dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de postbezorging in zijn wijk te wensen overliet. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de uitspraak op bezwaar naar het juiste adres was verzonden en dat belanghebbende redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de uitspraak op bezwaar was gedaan. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet verschoonbaar te laat in beroep was gekomen, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-12/00847

Uitspraak d.d. 14 augustus 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s- Gravenhage (thans rechtbank Den Haag) 4 oktober 2012, nr. AWB 12/2348, betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 ambtshalve naar een geschat belastbaar inkomen uit werk en woning opgelegd. Gelijktijdig heeft de Inspecteur een boetebeschikking, naar een te betalen bedrag van € 226, genomen.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard, de aanslag ambtshalve verminderd en het bezwaar tegen de boetebeschikking afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft - zie de brief van 12 januari 2012 gericht aan de Inspecteur die deze brief op de voet van artikel 6:15 Algemene wet bestuursrecht aan de rechtbank heeft doorgezonden - beroep ingesteld tegen de uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de verzuimboete. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. Belanghebbende heeft met dagtekening 1 augustus 2013 een nader stuk ingediend. De griffier heeft een kopie daarvan aan de Inspecteur toegezonden.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van
7 augustus 2013, gehouden te Den Haag. Daar is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende en zijn gemachtigde hebben schriftelijk meegedeeld niet te zullen verschijnen en daarbij niet om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 1 tot en met 7 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
“Feiten
1.
Op 31 oktober 2009 is aan eiser een uitnodiging gestuurd tot het doen van de aangifte IB/PVV voor 2008. Vanwege het uitblijven van de aangifte heeft de Belastingdienst/ [Q] te [R] op 12 mei 2010 een aanmaning aan eiser gezonden waarin een termijn werd gesteld die op 28 mei 2010 eindigde. Omdat daaraan geen gevolg werd gegeven, heeft verweerder de aanslag ambtshalve vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.198 en een verzuimboete ten bedrage van € 226 opgelegd. Het aanslagbiljet is met dagtekening 18 mei 2011 door de Belastingdienst/[S] aan eiser gezonden.
2.
Eiser heeft bij brief van 8 oktober 2011 verzocht de aanslag ambtshalve te verminderen en heeft als bijlage een print voor eigen administratie van zijn aangifte IB/PVV 2008 ingediend. In de brief maakt eiser tevens bezwaar tegen de verzuimboete. Verweerder heeft deze brief aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslag en de verzuimboete.
4.
Verweerder heeft bij brief gedateerd 17 oktober 2011 de motivering van de uitspraak op bezwaar aan eiser gezonden. In de brief wordt door verweerder het bezwaar tegen de aanslag niet-ontvankelijk verklaard en wordt de boete wordt gehandhaafd. De Belastingdienst/[S] heeft aan eiser een beschikking met dagtekening 1 november 2011 verstuurd waarin de aanslag ambtshalve wordt verminderd conform de door eiser ingediende aangifte.
5.
Op 12 januari 2012 heeft eiser een brief aan verweerder gezonden waarin hij opkomt tegen de opgelegde verzuimboete. Bij brief van 30 januari 2012 heeft verweerder aan eiser verzocht aan te geven of dit een beroepschrift betreft dan wel een verzoek om ambtshalve vermindering. Toen antwoord uitbleef, heeft verweerder heeft de brief van eiser aangemerkt als een beroepschrift en op 29 februari 2012 doorgezonden naar de rechtbank.
6.
Als bijlage bij zijn brief van 11 april 2012 aan de rechtbank heeft eiser de volgende drie verklaringen ingebracht van bewoners van de straat waarin eiser woont (hierna: de buurtgenoten):
“De afgelopen drie jaar heb ik de post van de belastingdienst niet ontvangen teminste niet met regelmaat. Tevens miste ik geregeld de post van de zorgverzekering”
“Bij deze wil ik bekend maken , dat er regelmatig vanaf vorig jaar post verkeerd, te laat of helemaal niet bezorgd word.
Dat betreft de post van post bedrijf Sandd en TNT.”
“Hiermede wil ik u laten weten, dat wij regelmatig geen post ontvangen. Het betreft o.a. Zakelijk, bankafschriften, ijsprijzen van de loterij.”
7.
Bij zijn brief van 5 september 2012 heeft eiser een kopie van een artikel in het AD Drechtsteden van donderdag 16 augustus 2012 gevoegd, waarin het volgende is te lezen:
“ Dol van verkeerd bezorgde post
Dordtenaar Necirvan Odabas keek zijn ogen uit toen hij dinsdagavond terugkeerde van vijf weken vakantie. Tussen de post zaten acht brieven bestemd voor drie onbekende personen op drie verschillende adressen in de binnenstad. “Ik word overladen met verkeerd bezorgde brieven,” zegt Necirvan die ook voor zijn vakantie al met enige regelmaat verkeerd bezorgde post in zijn brievenbus kreeg.
Daarvoor trok hij al bij PostNL aan de bel. Dit keer loopt het de spuigaten uit, zegt hij en toont de stukken. Het zijn afschriften van de ABNAMRO Bank, de ING Bank, maar ook brieven van de Belastingdienst, het Da Vinci College en een stuk voor advocaat Hemel afkomstig van justitie. “Mensen zitten er misschien op te wachten,” zegt Necirvan. “Dit is slordig. Die stukken zijn vertrouwelijk. Zo ga je niet met post om.” PostNL wil graag met de Dordtenaar in contact treden om de zaak te onderzoeken.”
3.2.
In hoger beroep heeft het Hof nog de volgende feiten vastgesteld als zijnde op zichzelf aannemelijk.
3.3.
De brief van de Inspecteur met dagtekening 17 oktober 2011, waarin hij de vermindering van de aanslag heeft aangekondigd, heeft belanghebbende bereikt.
3.4.
De beschikking met dagtekening 1 november 2011, waarbij de aanslag ambtshalve is verminderd, is naar het bij de Belastingdienst bekende adres van belanghebbende, [a-straat 1] te [Z] gezonden.
3.5.
De vermindering is op 25 oktober 2011 uitbetaald op de aan belanghebbende toebehorende bankrekening [nummer].

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of het bij de rechtbank ingestelde beroep ontvankelijk is.
4.2. Belanghebbende heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de postbezorging in zijn wijk te wensen overlaat. Dit levert een verschoonbare termijnoverschrijding op zodat het bezwaar en het beroep ontvankelijk dienen te worden verklaard. Tevens dient de boete te worden vernietigd omdat belanghebbende niet op de juiste wijze is aangemaand. Nu een boete in geschil is, draagt de Inspecteur de bewijslast om met feiten en/of omstandigheden aannemelijk te maken dat de aanslag niet slechts is verzonden maar ook dat deze belanghebbende is aangeboden. Daartoe verwijst hij naar Hoge Raad 22 juni 1988, BNB 1988/292. De lichtere bewijslast die uit Hoge Raad 15 december 2006, BNB 2007/112, kan worden afgeleid, geldt. Dat betrof een aanmaning. Maar ook indien deze lichtere variant van bewijs rechtens juist moet worden geacht, is er toch ten minste gerede twijfel over de ontvangst van de aanslag door belanghebbende.
4.3. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.4.  Niet in geschil is dat de aangifte, het bezwaarschrift en het beroepschrift buiten de termijnen zijn ingediend die op grond van de door de Inspecteur overgelegde aanmaning, aanslag en uitspraak op bezwaar normaliter zouden gelden.
4.5. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en - naar het Hof begrijpt - vernietiging van de verzuimboete.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in haar uitspraak, voor zover thans nog van belang, het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:

Ontvankelijkheid van het beroep
10.
Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
11.
Volgens vaste rechtspraak draagt de inspecteur de bewijslast van feiten die bepalend zijn voor het aanvangstijdstip van de beroepstermijn (zie HR 12 januari 2007, nr. 42.739, LJN: AZ5902, BNB 2007/99). Daarbij rechtvaardigt de omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de uitspraak op bezwaar op dat adres. Dit brengt mee dat de inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres (vgl. HR 15 december 2006, nr. 41.882, LJN: AZ4416, BNB 2007/112).
12.
Verweerder heeft hiertoe een kopie van de uitspraak overgelegd en een uitdraai waaruit volgt dat de juiste adresgegevens in zijn systeem zijn geregistreerd. Op grond van deze bewijsstukken acht de rechtbank aannemelijk dat de uitspraak op bezwaar naar het juiste adres is gezonden.
13.
Hetgeen eiser heeft aangevoerd, kan het vermoeden dat de uitspraak op bezwaar op zijn adres is ontvangen of aangeboden, niet ontzenuwen. Het betoog van eiser strekt ertoe dat geen van de brieven die verweerder met betrekking tot de aangifte en aanslag voor 2008 aan hem heeft gezonden, hem heeft bereikt. Dit acht de rechtbank ongeloofwaardig. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser voor het jaar 2009 een soortgelijke stelling heeft betrokken en dat eiser niet erin is geslaagd deze stelling aannemelijk te maken (zie de uitspraak van de rechtbank van 3 juli 2012, nr. AWB 12/1359). Ter onderbouwing wijst eiser op de verklaringen van de buurtgenoten (zie 6). Deze buurtgenoten hebben echter, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, tijdig hun aangifte IB/PVV ingediend. Daaruit leidt de rechtbank af dat zij de brieven waarin de buurtgenoten werden uitgenodigd tot het doen van aangifte, per post hebben ontvangen. Uit de gedingstukken blijkt dat ook eiser regelmatig stukken ontvangt. Tenslotte wijst eiser op het artikel dat hij heeft ingebracht (zie 7). Dit acht de rechtbank onvoldoende omdat het een enkel geval betreft en betrekking heeft op een andere periode. Derhalve kan dit alles de rechtbank niet tot het oordeel leiden dat de ontvangst of aanbieding van de uitspraak op bezwaar redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Het feit dat het om een boetebeschikking gaat, maakt dit niet anders.
Slotsom
14.
Uit het voorgaande volgt eiser de uitspraak op bezwaar per post heeft ontvangen. Derhalve was van de door eiser bepleite verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake en dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Overige gronden
15.
Nu het beroep niet ontvankelijk is, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de gronden die eiser met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar en de verzuimboete heeft aangevoerd.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de beschikking met dagtekening
1 november 2011 is verzonden en dat - anders dan belanghebbende stelt - deze belanghebbende ook redelijkerwijs moet hebben bereikt. Het Hof hecht geloof aan het standpunt van de Inspecteur en de daartoe gegeven onderbouwing.
7.2.1. Voorts heeft de Inspecteur met juistheid erop gewezen dat belanghebbende wel de brief van 17 oktober 2011 heeft ontvangen en dat, nu ook de uitbetaling van de vermindering op zijn bankrekening eind oktober 2011 is geschied, belanghebbende daaruit redelijkerwijs geen andere conclusie had kunnen trekken dan dat uitspraak op bezwaar is gedaan. Ook in zoverre had het - zo heeft de Inspecteur ter zitting gesteld - op de weg van belanghebbende, in elk geval van zijn beroepshalve optredende gemachtigde, gelegen, zekerheid bij de Inspecteur dienaangaande te verkrijgen.
7.2.2. Het Hof acht dit standpunt redelijk en is van oordeel dat deze feiten in onderlinge samenhang bezien belanghebbende hadden moeten leiden tot het inwinnen van informatie omtrent een uitspraak op bezwaar dan wel het – ter behoud van recht – indienen van een beroepschrift.
Door eerst bij brief van 12 januari 2012 de Inspecteur daarover schriftelijk te benaderen, heeft belanghebbende op dit punt onvoldoende voortvarendheid getoond en kan niet in redelijkheid worden geoordeeld dat belanghebbende bij het buiten de wettelijke termijn indienen van het beroepschrift - waarbij het Hof de brief van 12 januari 2012 als zodanig aanmerkt - niet in verzuim is geweest (vergelijk artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht).
7.3. Nu naar het oordeel van het Hof belanghebbende niet verschoonbaar te laat in beroep is gekomen, komt het Hof niet toe aan de vraag inzake het toezenden en het gestelde niet ontvangen van achtereenvolgens de aangifte, de aanmaning en de aanslag.
7.4. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond en dient de uitspraak van de rechtbank te worden bevestigd, wat er zij van de daartoe gebezigde gronden.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, W.M.G. Visser en
H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op
14 augustus 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
  • de naam en het adres van de indiener;
  • de dagtekening;
  • de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
  • de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.