ECLI:NL:GHDHA:2013:3179

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
BK-12/00472, BK-12/00473, BK-12/00474 en BK-12/00475
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen loonbelasting en boetes voor directeur-grootaandeelhouder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage met betrekking tot naheffingsaanslagen loonbelasting en boetebeschikkingen opgelegd door de Inspecteur. De rechtbank had op 8 mei 2012 uitspraak gedaan in vier zaken, waarbij de rechtbank het beroep tegen de naheffingsaanslag voor het jaar 2009 gegrond verklaarde, maar de overige beroepen ongegrond verklaarde. De Inspecteur had aan [X] B.V. naheffingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2006 tot en met 2009, waarbij ook boetes waren opgelegd wegens het niet tijdig indienen van loonaangiften voor de directeur-grootaandeelhouder (dga) [A]. De rechtbank oordeelde dat de dga niet het gebruikelijk loon had ontvangen en dat de boetes terecht waren opgelegd. In hoger beroep heeft het Hof de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld. Het Hof bevestigde de uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslagen en de opgelegde boetes terecht waren. Het Hof oordeelde dat [X] B.V. niet tijdig en niet op de juiste wijze aangifte had gedaan van het gebruikelijk loon van de dga en dat de Inspecteur terecht de boetes had opgelegd. De rechtbank had de verzuimboete voor het jaar 2009 gegrond verklaard, maar het Hof oordeelde dat deze moest vervallen. De uitspraak van het Hof werd op 24 juli 2013 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Team belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-12/00472, BK-12/00473, BK-12/00474 en BK-12/00475

Uitspraak d.d. 24 juli 2013

in het geding tussen:
[X] B.V.te [Y] (thans: [Z]), belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst Rijnmond, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank ’s‑Gravenhage (thans: rechtbank Den Haag) van 8 mei 2012, nr. AWB 11/3982, 11/3983, 11/3984 en 11/3985, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslagen en beschikkingen.
Naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen, beschikkingen heffingsrente, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Met dagtekening 17 november 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbend de volgende naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. Daarbij zijn bij beschikking ook boetes opgelegd en is heffingsrente berekend.
  • aanslagnummer [nummer], tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006, belasting € 59.629, boete € 2.982, rente € 9.459;
  • aanslagnummer [nummer], tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007, belasting € 41.992, boete € 20.996, rente € 4.525;
  • aanslagnummer [nummer], tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008, belasting € 70.208, boete € 21.878, rente € 3.941;
  • aanslagnummer [nummer], tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009, belasting € 4.092, boete € 204, rente € 90.
1.2. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 31 maart 2011 de naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 3 mei 2011, op 4 mei ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld.
1.4. De rechtbank: heeft het beroep tegen de naheffingsaanslag voor het jaar 2009 (zaaksnummer 11/3985) gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de verzuimboete die is opgelegd voor het jaar 2009 vernietigd, de verzuimboete die is opgelegd voor het jaar 2009 vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar, de beroepen voor het overige ongegrond verklaard, en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van
€ 302 aan belanghebbende te vergoeden.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraken van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 466. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. Belanghebbende heeft conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft daarop met een conclusie van dupliek geantwoord.
2.3. Het Hof voorafgaande aan de mondelinge behandeling van belanghebbende nadere stukken ontvangen op 9 april 2013, 10 april 2013, 13 mei 2013 en op 31 mei 2013. Belanghebbende heeft daarin onder meer verzocht om uitstel van de aangekondigde mondelinge behandeling van 12 juni 2013. Het Hof heeft dat verzoek afgewezen.
2.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 juni 2013, gehouden te Den Haag. Daar is de Inspecteur verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.5. Belanghebbende heeft met dagtekening 12 juli 2013 een brief aan het Hof gezonden. Het Hof heeft in de inhoud van de brief geen aanleiding gevonden de mondelinge behandeling te heropenen.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank in haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
“1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.
Eiseres is opgericht op 7 februari 2003 en hield zich blijkens een tot de gedingstukken behorend uittreksel van de Kamer van Koophandel bezig met het ontwerpen, ontwikkelen, onderhouden, ondersteunen en verkopen van [product]. De bestuurder van eiseres is [A] (de dga).
3.
In 2010 heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek uitgevoerd. Een afschrift van het rapport dat met dagtekening 3 augustus 2010 van dit boekenonderzoek is opgemaakt (hierna: het controlerapport), behoort tot de gedingstukken.
4.
Bij het boekenonderzoek is de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over de jaren 2005 tot en met 2008 beoordeeld. Voor wat betreft de gebruikelijk loonregeling voor de dga is het onderzoek uitgebreid naar 2009.
5.
In het controlerapport is onder meer het volgende vermeld:

“Financiële administratie

De financiële administratie wordt volledig in eigen beheer op het bedrijfsadres verzorgd onder verantwoordelijkheid van [de administrateur] met het door (...) ontwikkelde pakket (...) Finance.
(...)
Fiscale aangiften
(...)
aangiften LB/LH
De [administrateur] verzorgt de aangiften LH voor [eiseres].
(...)

Aansluiting loonadministratie en aangifte loonheffingen

(...)
2006
Geconstateerd is dat [eiseres] over het jaar 2006 geen (maandelijkse) loonaangifte heeft gedaan voor [de dga].
Geconstateerd is dat [eiseres] over het jaar 2006 over een aantal maanden geen loonaangifte heeft gedaan voor een aantal overige werknemers.
(...)
2007 en 2008
Over de jaren 2007 en 2008 heeft [eiseres] noch één van de andere (...) ondernemingen een loonaangifte gedaan voor [de dga].
Het jaarloon voor [de dga] over het jaar 2007 is in januari 2009 in de loonadministratie 2007 verwerkt.
Het jaarloon voor [de dga] over het jaar 2008 is in de loop van 2009 in de loonadministratie 2008 verwerkt.
[De administrateur] heeft te kennen gegeven dat het de bedoeling was dat [de dga] vanaf het jaar 2008 bij (...) Holding BV zou worden verloond. Omdat (...) Holding BV indertijd niet over een loonheffingsnummer beschikte is [de dga] bij [eiseres] in de loonadministratie verantwoord. Eerst in de loop van 2009 is door (...) Holding BV een loonheffingsnummer aangevraagd.
(...)
2009
Het volledige jaarloon voor [de dga] is in december 2009 in de loonadministratie verwerkt, de loonaangifte door (...) Holding BV is op 29-01-2010 ontvangen door de Belastingdienst. Opgemerkt wordt dat de aangiften over de tijdvakken januari t/m november 2009 dan te laat zijn ingediend en er bovendien geen sprake kan zijn van een vrijwillige verbetering, nu de correcties na de aankondiging van dit boekenonderzoek op 26-01-2010 zijn ingediend.
(...)
Directeur-grootaandeelhouder
(...)
Bij [eiseres] houden twee aandeelhouders die werkzaam zijn in de onderneming meer dan 5% van de aandelen, [de dga] en [M]. Voor beiden is dan de gebruikelijkloonregeling van toepassing.
Het loon van de [de dga], zoals achteraf verantwoord in de loonadministratie, komt niet overeen met de geldende wetgeving.
In de jaren 2008 en 2009 is het loon LH van [de dga] lager dan het loon van de meest verdienende werknemer, i.c. [M].
(...)
Het loon LH van beiden is als volgt, voor het te laag verantwoorde loon voor [de dga] wordt een naheffing opgelegd.
Jaar
[de dga]
[M]
Verschil
Naheffing
2008
€ 100.801,00
€ 111.863,00
€ 11.062,00-
€ 5.752,24
2009
€ 99.845,00
€ 107.715,00
€ 7.870,00-
€ 4.092,40
(...)
Verzuimboete
Met betrekking tot de volgende correcties wordt (…) een verzuimboete opgelegd van 5% van de verschuldigde belasting:
  • voor het niet juist toepassen van de gebruikelijkloonregeling
  • voor het niet juist toepassen van de afdrachtvermindering s&o
  • voor het niet juist en volledig indienen van de loonaangifte over het jaar 2006
  • voor het niet indienen van de loonaangifte voor [de dga] over het jaar 2006
(...)
Vergrijpboete loonbelasting en premie volksverzekeringen
Met betrekking tot de correctie voor het niet indienen van de loonaangifte voor [de dga] wordt (...) een vergrijpboete opgelegd. De grondslag van de boete is het belastingbedrag dat als gevolg van opzet te weinig is afgedragen. (...)
(...)
Nu [eiseres] ondanks de kennis ter zake van de omissies kennelijk heeft toegestaan dat de aangiften over 2007 en 2008 tot te lage bedragen werden ingediend is er sprake van opzet dan wel voorwaardelijk opzet.
(...)”
6.
Op grond van de bevindingen uit het controlerapport heeft verweerder de hier in geding zijnde naheffingsaanslagen opgelegd bestaande uit de volgende correcties:
  • aansluitingsverschil tussen de loonadministratie en de aangiften loonheffingen voor het jaar 2006 van € 26.335. Over deze correctie is een verzuimboete van 5% opgelegd;
  • een bedrag van € 33.294 aan niet afgedragen loonheffing voor het jaar 2006 over het loon van de dga. Over deze correctie is een verzuimboete van 5% opgelegd;
  • een bedrag van € 41.992 aan niet afgedragen loonheffing voor het jaar 2007 over het loon van de dga. Over deze correctie is een vergrijpboete van 50% opgelegd;
  • een bedrag van € 43.759 aan niet afgedragen loonheffing voor het jaar 2008 over het loon van de dga. Over deze correctie is een vergrijpboete van 50% opgelegd;
  • een correctie inzake de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk van € 20.700 voor het jaar 2008. Over deze correctie is geen boete opgelegd;
  • een correctie van € 5.752 inzake het gebruikelijk loon van de dga voor het jaar 2008. Over deze correctie is geen boete opgelegd;
  • een correctie van € 4.092 inzake het gebruikelijk loon van de dga voor het jaar 2009. Over deze correctie is een verzuimboete van 5% opgelegd.”

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld de vragen of belanghebbende:
- tijdig en op de juiste wijze aangifte heef gedaan van het gebruikelijk loon van haar dga over de jaren 2006 tot en met 2009;
  • tijdig en op juiste wijze aangifte heeft gedaan van het loon van enkele overige werknemers over het jaar 2006;
  • op juiste wijze loonheffingen heeft afgedragen over het jaar 2008 in verband met de door haar toegepaste afdrachtvermindering S&O.
Voorts is in geschil of de Inspecteur terecht een verzuimboete van 5 percent heeft opgelegd over de jaren 2006 en 2008, en of terecht vergrijpboeten van 50 percent zijn opgelegd over de jaren 2007 en 2008.
De Inspecteur beantwoordt alle voormelde vragen bevestigend en belanghebbende ontkennend.
4.2. Belanghebbende heeft zich – zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat de verzuim- en de vergrijpboeten achterwege hadden moeten blijven en dat volstaan had moeten worden met het geven van een waarschuwing. Door wel deze verzuimboeten op te leggen, handelt de Inspecteur in strijd met het verbod op willekeur. Verder is zij van mening dat de vergrijpboeten ten onrechte zijn opgelegd omdat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Fouten die door haar gemachtigde zijn gemaakt, mogen haar niet worden tegengeworpen. Voorts stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de correctie betreffende het gebruikelijk loon van haar directeur ten onrechte is aangebracht en dat sprake is van een vrijwillige verbetering van de loonaangifte voor het jaar 2009 zodat hierover geen boete mag worden opgelegd.
4.3. De Inspecteur heeft zich – eveneens zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslagen op de juiste bedragen zijn vastgesteld. Voor wat betreft de verzuimboete die is opgelegd inzake de correctie van het gebruikelijk loon van de dga over 2009 heeft hij zich in zijn verweerschrift bij de rechtbank nader op het standpunt dat deze moet komen te vervallen. Voor de overige boeten heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat deze op goede gronden en op de juiste bedragen zijn vastgesteld. Hij handhaaft zijn standpunt in hoger beroep. Het is belanghebbende zelf geweest die ondanks adviezen van de externe accountant niet tijdig en tot de juiste bedragen aangiften en betalingen heeft gedaan.
4.4. Voor een verdere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de hoger beroepen, vernietiging van de uitspraken van de rechtbank en van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de boetebeschikkingen, vermindering van de naheffingsaanslag voor het jaar 2008 met een bedrag van € 5.752 (de correctie inzake het gebruikelijk loon van de dga) en vernietiging van de naheffingsaanslag voor het jaar 2009.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen waarbij belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder is aangeduid:

Gebruikelijk loon
13.
Artikel 12a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (de Wet) luidt als volgt:
“Ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft dan wel waaraan hij vermogensbestanddelen ter beschikking stelt, beide in de zin van de Wet Inkomstenbelasting 2001, wordt het in een kalenderjaar genoten loon ten minste gesteld op € 40 000 dan wel, indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang of terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen geen rol speelt, in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is, gesteld op dat lagere loon. Indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang of terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen geen rol speelt, in het economische verkeer een hoger loon gebruikelijk is, wordt het loon gesteld op een zodanig bedrag dat het niet meer in belangrijke mate afwijkt van hetgeen gebruikelijk is, met dien verstande dat – indien bij het lichaam of daarmee verbonden lichamen ook andere werknemers in dienst zijn – het niet lager wordt gesteld dan het hoogste loon van de overige werknemers. Ingeval aannemelijk is dat het loon, gelet op wat gebruikelijk is in het economische verkeer waarbij een aanmerkelijk belang of terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen geen rol speelt, op een lager bedrag behoort te worden gesteld dan het hoogste loon van de overige werknemers wordt het, in afwijking in zoverre van de vorige volzin, op een zodanig bedrag gesteld dat het niet meer in belangrijke mate afwijkt van hetgeen gebruikelijk is. Het loon wordt nimmer op een lager bedrag gesteld dan het bedrag ingevolge de eerste volzin.”
14.
Niet in geschil is dat de dga in de jaren 2008 en 2009 een aanmerkelijk belang heeft in eiseres en dat hij voor eiseres arbeid verricht. De gebruikelijkloonregeling van artikel 12a van de Wet is dan ook van toepassing op het loon van de dga.
15.
Verweerder heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 12a van de Wet het gebruikelijk loon van de dga verhoogd naar het bedrag dat een andere werknemer van eiseres verdiende in 2008 en in 2009. Voor de (in bezwaar ingenomen) stelling van eiseres dat in het loon van de andere werknemer provisies zijn begrepen en dat daarom dat hogere loon buiten beschouwing moet worden gelaten, kan geen steun worden gevonden in de desbetreffende regelgeving. Voor het loonbegrip dient te worden aangesloten bij wat daaronder in de Wet wordt verstaan. Provisies worden daarvan niet uitgesloten.
16.
Eiseres doet in dit verband een beroep op het Besluit van de Staatssecretaris van het Ministerie van Financiën van 15 september 2009, nr. CPP2009/1799M, Staatscourant 2009, 13953 (Besluit). Dit Besluit bevat een tijdelijke goedkeuring voor de jaren 2009 en 2010 op grond waarvan onder meer bij dalende omzetcijfers het gebruikelijk loon evenredig lager mag zijn. Het Besluit is niet van toepassing voor het jaar 2008 zodat het beroep daarop voor het jaar 2008 in ieder geval niet kan slagen. Voor 2009 leidt het Besluit evenmin tot de conclusie dat verweerder het gebruikelijk loon op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Het ligt op de weg van eiseres, die een beroep doet op de goedkeuring in het Besluit, om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat bij toepassing van het Besluit het gebruikelijk loon op een lager bedrag zou moeten worden vastgesteld en dat overigens aan de in het Besluit gestelde voorwaarden wordt voldaan. Eiseres heeft daartoe geen gegevens overgelegd.
17.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder het gebruikelijk loon voor de dga mogen verhogen tot het bedrag dat door de andere werknemer van eiseres werd verdiend. Gesteld noch gebleken is dat verweerder daarbij is uitgegaan van onjuiste gegevens. Het beroep is dan ook in zoverre ongegrond.
Verzuimboete
18
Verweerder heeft in het verweerschrift verklaard dat de verzuimboete die is opgelegd over het jaar 2009 moet komen te vervallen. Het beroep is dan ook in zoverre gegrond. De vraag of voor dat jaar al dan niet sprake is van een vrijwillige verbetering behoeft daarom geen behandeling meer.
19.
Niet in geschil is dat voor wat betreft de correcties voor het jaar 2006 sprake is van het niet betalen van de belasting die op aangifte moest worden afgedragen. Ingevolge artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan indien een inhoudingsplichtige de belasting welke op aangifte moet worden afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, de inspecteur een verzuimboete opleggen van ten hoogste € 4 920. Overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 24a van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) heeft verweerder de boete beperkt tot 5% van de niet betaalde belasting. Voor het belopen van een dergelijke boete is niet vereist dat sprake is van opzet of schuld. Slechts indien sprake is van afwezigheid van alle schuld blijft de verzuimboete achterwege, gesteld noch gebleken is dat daarvan in het voorliggende geval sprake is. De rechtbank acht een boete van 5% overigens passend en geboden. Het enkele feit dat artikel 67c van de Awr een zogenoemde “kan”bepaling is, maakt niet dat verweerder door in het voorliggende geval gebruik te maken van die bevoegdheid handelt in strijd met het verbod van willekeur.
Vergrijpboete
20.
Ingevolge artikel 67f van de Awr kan aan een inhoudingsplichtige een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan diens opzet of grove schuld is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. De bewijslast voor de aanwezigheid van opzet of grove schuld rust op verweerder. Verweerder heeft dienaangaande aangevoerd dat eiseres zowel voor het jaar 2005 als voor het jaar 2006 door haar accountant er op is gewezen dat ten onrechte geen aangifte is gedaan van de over het loon van de dga verschuldigde loonheffing en dat de aangiften en de afdracht over die jaren dus onjuist waren. Eiseres moet zich dan ook bewust zijn geweest van de onjuistheden in haar handelwijze, alsook van het gevolg daarvan, namelijk de (gedeeltelijke) niet-betaling van de belasting die zij op aangifte diende af te dragen. Door niettemin kennelijk geen maatregelen te treffen om te voorkomen dat ook over latere jaren onjuist aangifte zou worden gedaan en te weinig belasting zou worden betaald, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verschuldigde loonheffing (gedeeltelijk) niet zou worden betaald. Verweerder is daarmee geslaagd in het bewijs dat het aan (voorwaardelijk) opzet van eiseres is te wijten dat te weinig belasting op aangifte is betaald.
De stelling van eiseres dat één en ander het gevolg is van fouten van haar accountant die haar niet mogen worden tegengeworpen, heeft zij niet nader geconcretiseerd. Ook overigens is niet gebleken dat de onjuiste aangiften en de daarmee samenhangende (gedeeltelijke) niet-betaling van de verschuldigde loonheffing het gevolg is van een handelen of nalaten van de accountant. De rechtbank neemt daarbij mede in overweging dat uit het controlerapport blijkt dat de loonadministratie en de aangiften loonbelasting/loonheffingen door eiseres zelf, middels haar administrateur, werden verzorgd.
De rechtbank acht de door verweerder opgelegde boetes, de ernst van het beboetbare feit afwegende tegen de hoogte van de boetes, passend en geboden.
Omkering bewijslast
21.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte haar administratie als ondeugdelijk heeft aangemerkt. Uit het controlerapport en het verweerschrift volgt evenwel dat verweerder daaraan geen bijzondere consequenties heeft verbonden. De correcties zijn niet gebaseerd op schattingen maar volgen rechtstreeks uit de gegevens uit de administratie van eiseres. Er is dus evenmin aanleiding om op grond daarvan de boetes te matigen. Dat verweerder, zoals eiseres stelt, een beroep doet op het bepaalde in artikel 25, derde lid, respectievelijk artikel 26e van de Awr (de zogenoemde omkering van de bewijslast) blijkt niet uit de stukken van het geding. Verweerder heeft ter zitting expliciet verklaard dat hij geen beroep doet op deze bepalingen. De vraag of de administratie voldoet aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten behoeft daardoor geen behandeling.
22.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep tegen de naheffingsaanslag voor het jaar 2009 gegrond te worden verklaard voor zover dit betrekking heeft op de verzuimboete en dienen de beroepen voor het overige ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
23.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of gebleken dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing in alle zaken heeft genomen. Met al hetgeen belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd is hij niet geslaagd in het van haar te verlangen bewijs dat de naheffingsaanslagen en de resterende verzuimboeten en de vergrijpboete ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag zijn opgelegd. Daarbij merkt het Hof op dat het betoog van belanghebbende dat niet
[A] maar zijn persoonlijke vennootschap [B] BV als dga moet worden geduid aan het vorenstaande niet af doet. Naar niet voor redelijke twijfel vatbaar heeft belanghebbende ten onrechte zich niet gekweten van haar verplichtingen ingevolge de loonheffing voor zover deze betrekking hebben op [A] die middellijk als dga moet worden geduid.
7.2. De Inspecteur heeft in de conclusie zich op het standpunt gesteld dat hem niet is gebleken dat de heer [A] in deeltijd (60 percent) heeft gewerkt en dat een evenredige vermindering van het gebruikelijk loon zich niet verdraagt met de tekst van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964. Voorts heeft hij gesteld dat belanghebbende in de aangifte voor het jaar 2009 voor [A] heeft aangegeven dat deze 261 dagen en gedurende 2096 uur heeft gewerkt. De Inspecteur heeft hieruit – naar het oordeel van het Hof op juiste feitelijke gronden - de conclusie getrokken dat [A] derhalve voltijds werkzaam is geweest. Het Hof acht aannemelijk dat dit ook voor het jaar 2008 het geval is geweest. Belanghebbende heeft als meest gerede partij ter staving van haar standpunt volstrekt onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd.
7.2.1. Het Hof acht deze standpunten van de Inspecteur juist en geloofwaardig. Ook de uitleg die de Inspecteur aan de voormelde wetsbepaling heeft gegeven acht het Hof juist.
7.2.2. Voorts heeft de Inspecteur onweersproken gesteld dat belanghebbende in 2006 zelf langs digitale weg een correctiebericht heeft ingezonden. Met ingang van 2006 is niet meer mogelijk een suppletieaangifte in te dienen. Belanghebbende is derhalve op de hoogte van de nieuwe wet- en regelgeving ter zake. Ook in zoverre moeten naar het oordeel van het Hof de correcties aan loonheffingen alsmede toegepaste boeten als juist worden aanvaard.
7.3. Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat voor het jaar 2008 in totaliteit een juist bedrag aan afdrachtvermindering is ontvangen. Dat deze administratief bij de juiste rechtspersoon is verwerkt maakt dat niet anders. Hetgeen de ene rechtspersoon teveel heeft ontvangen heeft de andere derhalve te weinig ontvangen. Dat dient er tevens toe te leiden dat de over deze correctie opgelegde boeten en heffingsrente dient te worden vernietigd.
De Inspecteur heeft dat gemotiveerd weersproken in zijn verweerschrift in hoger beroep en ook cijfermatig inzicht gegeven tot welke bedrag en bij welke rechtspersonen deze afdrachtvermindering in aanmerking had behoren te komen.
Het Hof is van oordeel dat hetgeen de Inspecteur dienaangaande heeft aangevoerd rechtens juist is.
7.4. De Inspecteur heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep verklaard dat belanghebbende zelf de loonadministratie heeft gevoerd en ook zorg heeft gedragen voor het doen van aangifte over de jaren waarop de naheffingsaanslagen en de boeteschikkingen betrekking hebben. Voorts heeft de Inspecteur gesteld dat de accountant van belanghebbende bij brieven van 18 december 2006 en 11 februari 2008 heeft gewezen op de noodzaak aangifte voor de loonheffingen te doen van de directeur-grootaandeelhouder. Belanghebbende heeft dat desondanks niet gedaan.
7.4.1. Het Hof hecht geloof aan hetgeen de Inspecteur heeft verklaard. Naar het oordeel van het Hof scherpt dat in dat belanghebbende bewust, althans als voorwaardelijk opzet te kwalificeren gedrag, de vereiste aangiften en betaling niet tot de juiste bedragen heeft gedaan. Dit moet naar het oordeel van het Hof dan ook leiden tot het in hoger beroep bevestigen van de opgelegde verzuimboeten.
7.5. Voorts is het Hof van oordeel dat de Inspecteur bij het opleggen van de verzuimboeten en deze in bezwaar handhaven op generlei wijze in strijd heeft gehandeld met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur. Belanghebbende heeft dit weliswaar gesteld maar heeft daartoe als degene op wie de bewijslast rust – gelet op de betwisting door de Inspecteur – daarvan geen onderbouwing gegeven. Ook in zoverre faalt het hoger beroep.
7.6. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen dient te worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, M.C.M. van Dijk en
W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 24 juli 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
  • de naam en het adres van de indiener;
  • de dagtekening;
  • de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.