ECLI:NL:GHDHA:2013:3165

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
15 augustus 2013
Zaaknummer
200.109.237-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Stollenwerck
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake partneralimentatie en behoefte van de vrouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de partneralimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen. De man heeft verzocht om de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam te vernietigen en de alimentatie te verlagen naar € 800 per maand, met ingang van 1 augustus 2011. De vrouw heeft het beroep van de man bestreden en verzocht om de wijziging van de beschikking van de rechtbank Utrecht van 13 januari 2010 af te wijzen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 4.100 per maand aan de vrouw moest betalen, maar deze beschikking werd later gewijzigd naar € 3.620 per maand met ingang van 20 december 2011. Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn woonlasten heeft zien stijgen, wat een wijziging van omstandigheden kan rechtvaardigen. Het hof heeft echter ook geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om de ingangsdatum van de wijziging van de alimentatie anders te bepalen dan de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 20 december 2011. De vrouw heeft haar huwelijksgerelateerde behoefte ter discussie gesteld, waarbij de man betoogt dat deze moet worden verlaagd op basis van gewijzigde omstandigheden. Het hof heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen stukken aan te leveren die haar behoefte onderbouwen, waarna de man hierop kan reageren. De zaak is pro forma aangehouden tot 26 januari 2013, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 9 januari 2013
Zaaknummer : 200.109.237/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 11-4092
[appellant],
wonende te[woonplaats 1],
verzoeker in hoger beroep, tevens verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.M. Klink te Waddinxveen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
verweerster in hoger beroep, tevens verzoekster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.M.B. Leerkotte te Utrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 2 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 4 juni 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 21 augustus 2012 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 3 oktober 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
  • op 13 juli 2012 een brief van 12 juli 2012 met bijlage;
  • op 19 oktober 2012 een brief van 18 oktober 2012 met bijlage;
van de zijde van de vrouw:
- op 11 oktober 2012 een brief van 9 oktober 2012 met bijlagen.
De zaak is op 31 oktober 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 13 januari 2010 van de rechtbank Utrecht.
Bij beschikking van 13 januari 2010 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en heeft de rechtbank voorts, voor zover in hoger beroep van belang en uitvoerbaar bij voorraad, het bedrag dat de man zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 4.100,-- per maand, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand en telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Rotterdam de beschikking van 13 januari 2010 van de rechtbank Utrecht in die zin gewijzigd, dat de daarbij aan de man opgelegde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 20 december 2011 wordt bepaald op € 3.620,-- per maand. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De echtscheidingsbeschikking is op 8 maart 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en (naar het hof begrijpt:) met wijziging van de beschikking van 13 januari 2010 van de rechtbank Utrecht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van 1 augustus 2011 wordt gewijzigd in € 800,-- per maand, althans de bijdrage te wijzigen in een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag en ingangsdatum.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het verzoek van de man om de beschikking van 13 januari 2010 van de rechtbank Utrecht te wijzigen alsnog af te wijzen, onder vernietiging van de bestreden beschikking en het beroep van de man ongegrond te verklaren, althans te verwerpen.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof het verzoek van de vrouw in incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen.

Wijziging van omstandigheden

5.
Nu de door de rechtbank aangenomen wijzigingsgrond als bedoeld in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek - gelegen in een verminderde draagkracht aan de zijde van de man als gevolg van het feit dat zijn woonlasten zijn gestegen - niet in geschil is, dient de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw opnieuw te worden beoordeeld, rekening houdende met alle ter zake dienende omstandigheden.

Ingangsdatum

6.
Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om te komen tot een andere ingangsdatum voor de mogelijke wijziging van de partneralimentatie te komen dan de rechtbank heeft bepaald, namelijk de datum van de indiening van het inleidende verzoekschrift, zijnde 20 december 2011.

Huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw

7.
De man stelt de behoefte van de vrouw aan de orde. De man is het niet eens met de door de rechtbank bij de berekening van de behoefte van de vrouw toegepaste Hofnorm. Voor zover de Hofnorm al moet worden toegepast, heeft de rechtbank de behoefte van de vrouw destijds gebaseerd op het gezinsinkomen van partijen in 2006. De man had in 2006 inkomsten uit dienstbetrekking (van € 9.162,-- per maand) en er waren inkomsten uit verhuur van een winkelpand van € 825,-- per maand, welke inkomsten volledig aan de vrouw toekwamen. Nu dit winkelpand nadien door partijen is verkocht, moet de behoefte van de vrouw met minimaal de helft van deze huurinkomsten, ofwel € 412,50 per maand, worden verminderd. Dit impliceert dat de behoefte van de vrouw niet € 3.160,-- netto per maand, maar € 2.747,50 netto per maand bedraagt.
8.
Primair stelt de vrouw dat de rechtbank Utrecht bij haar beschikking van 13 januari 2010 haar huwelijksgerelateerde behoefte juist heeft bepaald op € 4.100,-- per maand, welke behoefte thans geïndexeerd € 4.190,68 per maand bedraagt. Indien de man het hier niet mee eens was, had de man tegen deze beschikking in hoger beroep moeten komen. Dat heeft hij nagelaten.
Subsidiair betoogt de vrouw dat, indien het hof haar behoefte opnieuw zal berekenen, uitgegaan moet worden van het jaarinkomen van 2008 in plaats van het inkomen van 2006. Verder moeten de onttrekkingen van de man aan zijn stamrecht BV in haar visie ook als inkomsten worden gezien, welke bij de bepaling van haar behoefte moeten worden meegenomen. In de visie van de vrouw heeft de rechtbank terecht beslist dat het wegvallen van de inkomsten van verhuur alleen van invloed zijn op de draagkracht van de man en niet op haar behoefte.
9.
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is in geschil dat voor het vaststellen van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw dient te worden uitgegaan van de zogenaamde Hofnorm, inhoudende dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de alimentatiegerechtigde gelijkgesteld wordt aan 60% van het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan verminderd met de kosten van de kinderen. Nu de man zich niet kan verenigen met het hanteren van de Hofnorm geldt voor de behoefte van de vrouw als uitgangspunt dat rekening gehouden dient te worden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.
10.
Aan de hand van de door de partijen overgelegde stukken alsmede het verhandelde ter zitting acht het hof zich thans onvoldoende geïnformeerd om een beslissing over de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw te kunnen nemen. Gelet hierop zal de vrouw in de gelegenheid worden gesteld om binnen veertien dagen na de onderhavige beschikking stukken met betrekking tot haar behoefte in het geding te brengen (in het bijzonder een behoeftelijst met onderliggende stukken). De man zal in de gelegenheid worden gesteld om binnen veertien dagen na ontvangst op die stukken te reageren. Het hof zal de zaak hiertoe pro forma aanhouden tot zaterdag 26 januari 2013 en zal dan ook de beslissing op het verzoek tot wijziging van de partneralimentatie aanhouden.
11.
Het hof zal als navolgend beslissen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
alvorens nader te beslissen:
bepaalt dat de vrouw uiterlijk binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking stukken met betrekking tot haar behoefte in het geding kan brengen (in het bijzonder een behoeftelijst met onderliggende stukken);
bepaalt dat de man hierop uiterlijk binnen veertien dagen na ontvangst op die stukken te reageren kan reageren;
houdt de zaak pro forma aan tot zaterdag 26 januari 2013;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Stollenwerck en Van der Burght, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 januari 2013.