ECLI:NL:GHDHA:2013:3148

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
22-002030-10
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen kennisgeving vervangende hechtenis wegens niet-naleving taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de kennisgeving van het openbaar ministerie betreffende de toepassing van vervangende hechtenis. De veroordeelde was eerder, op 4 november 2011, veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, die vervangen kon worden door 75 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd uitgevoerd. De advocaat-generaal had op 12 maart 2013 de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis bevolen, waarna de veroordeelde op 13 maart 2013 een kennisgeving ontving.

De raadsman van de veroordeelde, mr. drs. D. Coskun, diende op 26 maart 2013 een bezwaarschrift in, maar dit was niet gericht aan de juiste instantie, namelijk de rechter die de straf had opgelegd. Het hof oordeelde dat de kennisgeving van het openbaar ministerie een onjuiste rechtsmiddelverwijzing bevatte, waardoor het bezwaarschrift ten onrechte bij het CJIB was ingediend. Het hof besloot dat het bezwaarschrift, ondanks de onjuiste indiening, als tijdig ingediend kon worden beschouwd.

Bij de beoordeling van de gronden van het bezwaarschrift bleek dat de veroordeelde zijn taakstraf in het geheel niet had verricht. Het hof oordeelde dat de veroordeelde geen overtuigende redenen had aangevoerd voor zijn nalatigheid en dat hij geen bewijs had geleverd van gezondheidsklachten die hem belemmerden. Het hof concludeerde dat de beslissing van het openbaar ministerie om de vervangende hechtenis toe te passen, terecht was. Het bezwaarschrift werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rolnummer 22-002030-10
Datum uitspraak 9 augustus 2013

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige kamer voor strafzaken

ARREST

gewezen op het bezwaarschrift op grond van artikel 22g, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht tegen de kennisgeving door het openbaar ministerie van de toepassing van vervangende hechtenis, ingediend namens de veroordeelde, genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1974 te [geboorteplaats],
[adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Ter Apel – Gevangenis te Ter Apel.
ProcesgangDe veroordeelde is bij onherroepelijk arrest van dit gerechtshof van 4 november 2011 met bovengemeld rolnummer – voor zover hier van belang - veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 75 dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
De advocaat-generaal heeft op 12 maart 2013 de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen bevolen. De kennisgeving hiervan door het openbaar ministerie is gesteld op briefpapier van het Centraal Justitieel Incassobureau, Unit OM Executie, team Taakstraffen & Toezicht, en is gedateerd 13 maart 2013. Het dossier bevat bovendien een inhoudelijk identieke kennisgeving, gedateerd 18 maart 2013 en voorzien van de aanduiding “originele verzenddatum 13 maart 2013”.
Namens de veroordeelde is door mr. drs. D. Coskun, advocaat te Arnhem, een bezwaarschrift ingediend tegen de kennisgeving gedateerd 13 maart 2013.
Het hof heeft dit bezwaarschrift behandeld op de openbare terechtzitting van 26 juli 2013. Daar zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsman mr. drs. D. Coskun, advocaat te Arnhem, en de advocaat-generaal mr. D. Jeras.
De advocaat-generaal heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de veroordeelde in het bezwaarschrift. Subsidiair heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift.
Ontvankelijkheid van het bezwaarschrift
Ingevolge het bepaalde in artikel 22g, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de veroordeelde tegen de kennisgeving van het openbaar ministerie tot toepassing van vervangende hechtenis binnen veertien dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf heeft opgelegd.
Bedoelde kennisgeving is op 18 maart 2013 aan de veroordeelde betekend door uitreiking aan een ander die zich op het adres van de verdachte bevond.
Blijkens het procesdossier heeft de raadsman van de veroordeelde tegen de kennisgeving een op 26 maart 2013 gedateerd bezwaarschrift opgesteld, gericht aan het CJIB, Unit OM executie, team Taakstraffen & Toezicht, te Leeuwarden.
Ter terechtzitting heeft de raadsman een van het CJIB te Leeuwarden afkomstige brief d.d. 28 maart 2013 getoond, waarmee het CJIB heeft gereageerd op het in het opgestelde bezwaarschrift opgenomen verzoek van de raadsman tot het ter beschikking stellen van het dossier van de veroordeelde. Het hof acht op grond daarvan aannemelijk dat dit bezwaarschrift uiterlijk op 28 maart 2013 en derhalve binnen de voorgeschreven termijn van veertien dagen na betekening van de kennisgeving door het CJIB is ontvangen.
Met de advocaat-generaal stelt het hof evenwel vast dat het bezwaarschrift van 26 maart 2013 is ingediend bij het CJIB en derhalve niet bij de rechter die de straf oplegde, zoals is voorgeschreven in artikel 22g, derde lid, eerste volzin van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof neemt echter in aanmerking dat de kennisgeving van 13 maart 2013 een rechtsmiddelverwijzing bevat die onjuist is. Daarin wordt voor het indienen van een bezwaarschrift tegen “het bevel” (bedoeld is kennelijk de kennisgeving van toepassing van vervangende hechtenis als voorzien in de laatste volzin van het eerste lid van artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht) immers verwezen naar de niet bestaande “griffie van het ressortsparket te Den Haag”.
Het hof is van oordeel dat een overheidsorgaan dat zich van rechtsmiddelverwijzing bedient in een zaak als de onderhavige,
waarbij strafrechtelijke vrijheidsbeneming op het spel staat, in ieder geval in zoverre dient in te staan voor de juistheid daarvan, dat, zodra een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht mogelijk als gevolg van onjuistheid van die rechtsmiddelverwijzing ten onrechte bij datzelfde overheidsorgaan is ingediend, hetzij dit bezwaarschrift onverwijld wordt doorgezonden naar het juiste orgaan, te weten de rechter die de straf heeft opgelegd, hetzij de veroordeelde of diens raadsman onverwijld van de onjuistheid bij de indiening in kennis wordt gesteld. De tegenwerping dat de veroordeelde toch was voorzien van rechtsbijstand kan tot geen ander oordeel leiden.
Nu zulks is uitgebleven zal het hof in de onderhavige zaak aan de onjuiste adressering van het bezwaarschrift voorbijgaan en het uiterlijk op 28 maart 2013 en derhalve tijdig ingediende bezwaarschrift beschouwen als te zijn ingediend ter griffie van het gerechtshof te Den Haag. Daaruit volgt dat de veroordeelde in zijn bezwaar kan worden ontvangen.
Beoordeling van de gronden van het bezwaarschrift
Blijkens het afloopbericht d.d. 1 maart 2013 van de Stichting Reclassering Nederland heeft de veroordeelde de hem opgelegde taakstraf in het geheel niet verricht.
In hetgeen door de veroordeelde ter terechtzitting naar voren is gebracht, ziet het hof geen aanleiding de beslissing van het openbaar ministerie te wijzigen. Immers, uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de uitvoering van de opgelegde taakstraf (nagenoeg) geheel door toedoen van de veroordeelde is mislukt. De veroordeelde was naar eigen zeggen druk met werk en kampte daarnaast met gezondheidsklachten. De veroordeelde heeft, ofschoon hem daarom uitdrukkelijk is gevraagd, nimmer stukken overgelegd teneinde te staven dat zijn gezondheid hem in het ondergaan van de taakstraf belemmerde. Voorts valt niet in te zien waarom de veroordeelde, gesteld dat hij bij het daadwerkelijk uitvoeren van werkzaamheden ten behoeve van de taakstraf belemmeringen zou ondervinden, het contact met de reclassering niet actief heeft onderhouden.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard.
Beslissing
Hef hof:
Verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. R.M. Bouritius en mr. H.A. van der Brummen, in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 augustus 2013.
Mr. H.A. van der Brummen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.