In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Turkije in 1984, was eerder vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 750,- voor het subsidiair ten laste gelegde, namelijk mishandeling van een persoon genaamd [benadeelde partij]. De mishandeling vond plaats op 15 februari 2011 te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte met een stok het slachtoffer in het gezicht en op het hoofd heeft geslagen, wat leidde tot letsel en pijn. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750,-, bij gebreke van betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Het hof overwoog dat de vrijspraak van het primair ten laste gelegde gerechtvaardigd was, omdat er onvoldoende bewijs was voor de aard van het voorwerp waarmee de verdachte zou hebben geslagen. De verdachte had aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, maar het hof verwierp dit verweer, omdat er geen bewijs was dat de verdachte werd aangevallen. De advocaat-generaal had een taakstraf geëist, maar het hof besloot tot een andere strafmodaliteit, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de mishandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs bij geweldsdelicten en de afweging van persoonlijke omstandigheden bij het bepalen van de straf.