ECLI:NL:GHDHA:2013:3143

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
22-002887-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage inzake mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Turkije in 1984, was eerder vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 750,- voor het subsidiair ten laste gelegde, namelijk mishandeling van een persoon genaamd [benadeelde partij]. De mishandeling vond plaats op 15 februari 2011 te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte met een stok het slachtoffer in het gezicht en op het hoofd heeft geslagen, wat leidde tot letsel en pijn. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750,-, bij gebreke van betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis.

Het hof overwoog dat de vrijspraak van het primair ten laste gelegde gerechtvaardigd was, omdat er onvoldoende bewijs was voor de aard van het voorwerp waarmee de verdachte zou hebben geslagen. De verdachte had aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, maar het hof verwierp dit verweer, omdat er geen bewijs was dat de verdachte werd aangevallen. De advocaat-generaal had een taakstraf geëist, maar het hof besloot tot een andere strafmodaliteit, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de mishandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs bij geweldsdelicten en de afweging van persoonlijke omstandigheden bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-002887-12
Parketnummer: 09-081883-11
Datum uitspraak: 29 juli 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 6 juni 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortejaar] 1984,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
15 juli 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 februari 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) met een stok, althans een soortgelijk voorwerp, in/tegen/op het gezicht, in elk geval tegen/op het hoofd en/of tegen/op de/een hand(en) en/of tegen/op het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 februari 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]), (meermalen) met een stok, althans een soortgelijk voorwerp, in/tegen/op het gezicht, in elk geval tegen/op het hoofd en/of tegen/op de/een hand(en) en/of tegen/op het lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Het hof overweegt dat uit het verhandelde ter terechtzitting en het onderliggende procesdossier onvoldoende is komen vast te staan met wat voor ‘stok’ de verdachte heeft geslagen. Een voldoende precieze, betrouwbare omschrijving van deze ‘stok’ – al dan niet door midden geslagen – ontbreekt, en er is ook geen foto van dit voorwerp in het dossier aanwezig. Aldus kan niet worden vastgesteld dat slaan met bedoeld voorwerp (potentieel) zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 februari 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]), meermalen met een stok, althans een soortgelijk voorwerp, tegen het gezicht, in elk geval tegen het hoofd en tegen/op de handen heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde en aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitnotities - bepleit dat de verklaringen van de moeder van de verdachte [moeder] als afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris van het bewijs dienen te worden uitgesloten, nu deze verklaringen onbetrouwbaar zijn gelet op haar geestesgesteldheid ten tijde van het afleggen van voornoemde verklaringen.
Nu het hof de verklaringen van de moeder van de verdachte [moeder] als afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris niet tot het bewijs zal bezigen en er overigens voldoende bewijs in het onderliggende strafdossier voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde te komen, gaat het hof voorbij aan dit verweer van de raadsman.
Kwalificatie van het subsidiair bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman – overeenkomstig zijn overgelegde en aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitnotities - subsidiair betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Daartoe heeft de raadsman de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd. De verdachte was naar de aangever toegelopen met de intentie om met hem te praten. De aangever reageerde vervolgens agressief en viel de verdachte aan. Hierop heeft de verdachte de aangever teruggeslagen. Er was, zo stelt de raadsman, derhalve sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht tegen het lijf van de verdachte waarbij de verdediging noodzakelijk en geboden was.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting en het onderliggende procesdossier gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Blijkens het
proces-verbaal van aanhouding d.d. 15 februari 2011 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 februari 2011 is de verdachte direct naar de aangever toegelopen, waarna er een ruzie is ontstaan. Toen de aangever vervolgens een opmerking over de moeder van de verdachte maakte, draaide de verdachte naar eigen zeggen door en heeft hij de aangever met een stok geslagen.
Blijkens de verklaringen van de getuige [getuige] als afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris heeft de verdachte de aangever “ineens” geslagen, zonder dat de aangever iets heeft gedaan.
Het hof overweegt dat op grond van voornoemde feiten en omstandigheden op geen enkele wijze is komen vast te staan dat de verdachte door de aangever werd aangevallen. De verdachte begon te slaan. Het hof acht derhalve de feiten en omstandigheden die de raadsman aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Nu er naar het oordeel van het hof geen sprake was van een noodweersituatie, kan reeds daarom evenmin sprake zijn van noodweerexces. Daaruit volgt dat het verweer strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging wegens noodweerexces eveneens dient te worden verworpen.
Nu er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 30 uren hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan mishandeling van
[benadeelde partij]. Aldus handelende heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien worden daardoor in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Gelet op de vrijspraak van het primair ten laste gelegde, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals gebleken bij de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep en de omstandigheden waaronder het feit is begaan zal het hof een andere strafmodaliteit opleggen dan is gevorderd door de advocaat-generaal.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. H.C. Wiersinga en mr. N. Zandbergen, in bijzijn van de griffier mr. V.C. Kool.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 juli 2013.
Mr. N. Zandbergen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.