3.Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.Belanghebbende, geboren in 1950, is op huwelijkse voorwaarden gehuwd met [Y], geboren in 1952 (hierna: de echtgenote). Het echtpaar bewoont de vrijstaande villa [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak). Op de onroerende zaak rust een recht van eerste hypotheek gevestigd op 19 december 1997 tot zekerheid van een lening ten bedrage van € 70.295 ter zake waarvan in 2003 een bedrag van € 3.831 aan rente is betaald.
3.2.De echtgenote en [B] BV, een BV waarvan belanghebbende directeur is, hebben, volgens de hierna te melden akte van 14 december 2004, op 17 december 2003 een koopovereenkomst gesloten met betrekking de onroerende zaak.
3.3.Bij akte van 20 januari 2004 is Stichting [C] (hierna: de Stichting) opgericht. De Stichting heeft tot doel het ten titel van beheer en fiscaal transparant verkrijgen en administreren van goederen tegen toekenning van certificaatrechten volgens de administratievoorwaarden van de Stichting en het beschikken over en beheren van de gecertificeerde goederen en de vruchten van deze goederen teneinde de daarmee te behalen voordelen ten goede te laten komen aan de certificaathouders. De Stichting geeft certificaatbewijzen uit, te registreren in een register. De Stichting wordt vertegenwoordigd door het bestuur dat voor onbepaalde tijd is benoemd. Belanghebbende is vanaf de oprichting het enige bestuurslid. De Stichting heeft certificaten uitgegeven aan de vier kinderen van belanghebbende die daarvoor ieder € 150 hebben gestort.
3.4.1.Op 1 maart 2004 heeft de Stichting het pand [b-straat 1] te [Q] geleverd gekregen. Blijkens de betreffende akte zijn [B] BV, als de oorspronkelijke koper, en de Stichting overeengekomen dat [B] BV de rechten en verplichtingen uit de koopovereenkomst overdraagt aan de Stichting. Het pand is verhuurd.
3.4.2.[D], dochter van belanghebbende, heeft op 30 november 2004 een appartementsrecht aan de [c-straat 1] te [Q] ten titel van beheer overgedragen aan de Stichting tegen uitreiking van een certificaat.
3.5.Bij notariële akte van 14 december 2004 (hierna: de akte) heeft de echtgenote de onroerende zaak geleverd aan de Stichting. Blijkens de akte zijn [B] BV en de Stichting eerder overeengekomen dat [B] BV de rechten en verplichtingen uit de in 3.2 vermelde koopovereenkomst overdraagt aan de Stichting en heeft de echtgenote daarmee ingestemd.
3.6In de akte is de onroerende zaak omschreven als “de vrijstaande villa met erf en tuin, plaatselijk bekend [a-straat 1] te [0000 XX] [Z], kadastraal bekend gemeente [Z], sectie [sectie] nummers [nummer 1] en [nummer 2], respectievelijk groot zestien aren tien centiaren en negen are zestig centiare”. In de akte is onder ‘voorgaande titel” vermeld dat belanghebbende het kadastrale perceel [nummer 1] in eigendom heeft verkregen in 1981 en het perceel [nummer 2] in1990. In 1997 hebben belanghebbende en zijn echtgenote de huwelijkse voorwaarden gewijzigd, waarbij is overgegaan tot een gemeenschap van registergoed. Vanaf dat moment was de woning in eigendom van belanghebbende en zijn echtgenote, ieder voor de onverdeelde helft. Bij akte van verdeling van 22 september 1998 is de woning toebedeeld aan de echtgenote.
3.7.De in de akte vermelde verkoopprijs van € 2.750.000 is door de Stichting schuldig gebleven onder het aangaan van een overeenkomst van geldlening.
3.8.Bij akte van eveneens 14 december 2004 heeft de Stichting aan de echtgenote een tijdelijk recht van erfpacht op de onroerende zaak verleend, alsmede een van dat erfpachtrecht afhankelijk recht van opstal. Aangaande het erfpachtrecht is overeengekomen dat het zal eindigen op 14 december 2054 of, zo dat eerder is, belanghebbende en zijn echtgenote beiden zijn overleden. Aangaande het recht van opstal is overeengekomen dat het eindigt bij het einde van het erfpachtrecht. Voor beide rechten is de echtgenote een canon/retributie (hierna: de canon) verschuldigd van € 220.000 per jaar. In de akte is verder bepaald dat de onroerende zaak is bestemd voor bewoning, dat de echtgenote is gehouden de onroerende zaak daarvoor in gebruik te nemen en ingericht te houden en dat alle zakelijke lasten en herstellingen van de onroerende zaak door de echtgenote worden gedragen en verricht. Verder is onder meer bepaald dat de Stichting niet bevoegd is tot tussentijdse opzegging van het erfpachtrecht, dat de echtgenote daartoe wel bevoegd is en dat vijftig één honderdste (50,01) procent van de waardeveranderingen van de onroerende zaak ten goede of voor rekening komen van de echtgenote.
3.9.De balans van de Stichting vermeldt per 31 december 2004 aan materiële vaste activa: de onroerende zaken aan de [b-straat], de [c-straat] en de [a-straat]. In de jaarrekening is vermeld dat de materiële vaste activa worden toegerekend aan de certificaathouders met uitzondering van de [c-straat] die uitsluitend wordt toegerekend aan dochter [D]. De langlopende schulden, waaronder de schuld aan de echtgenote ter zake van de aankoop van de bloot eigendom in de Stichting, worden toegerekend aan alle certificaathouders.
3.10.De bepalingen van de overeenkomst van geldlening zijn nader vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst van 16 februari 2005. Daarin is onder andere bepaald dat partijen jaarlijks een zakelijk rente vaststellen, dat de looptijd van de lening gelijk is aan de duur van het door de Stichting aan de echtgenote verleende erfpachtrecht en recht van opstal en dus zal eindigen op 20 december 2054 of als dat eerder is bij overlijden van de echtgenote of belanghebbende en dat de hoofdsom te allen tijde geheel of gedeeltelijk opeisbaar en aflosbaar is.
3.11.Tot en met het jaar 2003 is de onroerende zaak (hierna: de woning) voor de inkomstenbelasting aangemerkt als eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001. In de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2003 heeft belanghebbende € 3.831 aan rente van de eigen woningschuld, als bedoeld in artikel 3.120, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet IB 2001 op zijn inkomen in aftrek gebracht.
3.12.Voor het jaar 2004 heeft belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 230.588, dat als volgt kan worden gespecificeerd:
Inkomsten uit arbeid e.d.
€
237.906
Eigenwoningforfait
€
8.5
Af: eigenwoningrente
€
3.796
erfpachtcanon
-
10.85
-
14.646
-
- 6.146
€
231.76
Persoonsgebonden aftrek
-
1.172
Belastbaar inkomen
€
230.588
3.13.Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de erfpachtcanon niet in aftrek toegelaten en het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 241.438 (€ 230.588 + € 10.850). Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
3.14.De stichting [C] heeft op 30 november 2011 aan de echtgenote de bloot eigendom van de onroerende zaak verkocht voor € 2.950.000. De verkoopprijs is bepaald aan de hand van een waardeverklaring. De koopsom van (na verrekening van de meerwaarde) € 2.850.000 is schuldig erkend tegen een rente van 7 percent per jaar.
3.15.De afdeling waardeonderzoek van de Belastingdienst [R] heeft de waarde van de onroerende zaak per 30 november 2011 getaxeerd op € 2.250.000.