ECLI:NL:GHDHA:2013:3127

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
12 augustus 2013
Zaaknummer
200.128.613-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fockema Andreae–Hartsuiker
  • Van Leuven
  • Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uithuisplaatsing van een minderjarige ondanks ernstige zorgen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, die van 21 maart 2013 tot 21 september 2013 in een AWBZ-voorziening verbleef. De ouders van de minderjarige, hierna te noemen de vader en de moeder, hebben hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 19 maart 2013, waarin de uithuisplaatsing werd verlengd. De ouders verzoeken het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing op te heffen, terwijl de raad voor de kinderbescherming en Jeugdzorg zich verzetten tegen dit verzoek.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 juli 2013 hebben de ouders hun standpunten toegelicht, waarbij zij benadrukken dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is voor de opvoeding en ontwikkeling van de minderjarige. Ze stellen dat de minderjarige goed reageert op zijn ouders en dat er onvoldoende bewijs is dat zij betrokken zijn bij het letsel van de minderjarige. De raad en Jeugdzorg daarentegen zijn van mening dat de uithuisplaatsing moet blijven bestaan, gezien de ernstige zorgen over de veiligheid van de minderjarige en het lopende strafrechtelijk onderzoek naar de oorzaak van zijn letsel.

Het hof heeft de feiten van de eerste aanleg in overweging genomen en vastgesteld dat de minderjarige kort na zijn geboorte zwaar letsel heeft opgelopen. De ouders hebben de zorg voor hun oudere meervoudig gehandicapte zoon en zijn in staat om de benodigde zorg te bieden. Het hof concludeert dat, gezien de duur van de onderzoeken en de omstandigheden, het niet langer aanvaardbaar is om de uithuisplaatsing voort te zetten. Het hof heeft daarom de uithuisplaatsing met ingang van heden opgeheven, maar waarschuwt de ouders dat de situatie van de minderjarige nog steeds zorgwekkend is en dat toekomstige beslissingen kunnen worden beïnvloed door de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 14 augustus 2013
Zaaknummer : 200.128.613/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-3582
1. [de vader],
hierna te noemen: de vader, en
2. [de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. S. van der Eijk te Wateringen,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te Den Haag,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 6 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 maart 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
Jeugdzorg heeft op 22 juli 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de ouders:
 op 17 juli 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
 op 24 juli 2013 een brief van 23 juli 2013 met bijlagen;
 op 29 juli 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 31 juli 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
 de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
 de heer J. Ekkels namens de raad;
 mevrouw A. Sewradj en mevrouw A. van Tol (gezinsvoogd) namens Jeugdzorg.
De advocaat van de ouders heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikkingen van 21 december 2012 en 4 januari 2013 en de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 21 december 2012 is, voor zover van belang, [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), voorlopig onder toezicht gesteld van Jeugdzorg van 21 december 2012 tot 6 januari 2013. Voorts is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een AWBZ-voorziening van 21 december 2013 tot 6 januari 2013. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Bij beschikking van 4 januari 2013 is, voor zover van belang, de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld van Jeugdzorg van 6 januari 2013 tot 21 maart 2013. Verder is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een ziekenhuis en aansluitend in een crisispleeggezin van 6 januari 2013 tot 21 maart 2013, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling. Voorts is bepaald dat de machtiging van kracht blijft indien en voor zover een indicatiebesluit binnen vier weken na 4 januari 2013 is afgegeven, dat strekt tot uithuisplaatsing van de minderjarige in dezelfde categorie. Die beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot de terechtzitting van 19 maart 2013.
Bij beschikking van 17 april 2013 van dit hof zijn de beschikkingen van 21 december 2012 en 4 januari 2013 bekrachtigd.
Bij de bestreden beschikking is de minderjarige van 19 maart 2013 tot 21 december 2013 onder toezicht van Jeugdzorg gesteld en is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een AWBZ-voorziening van 21 maart 2013 tot 21 september 2013. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is uitsluitend de uithuisplaatsing van de minderjarige voor de periode van
21 maart 2013 tot 21 september 2013 in een AWBZ-voorziening. De ondertoezichtstelling van de minderjarige is niet in geschil.
2. De ouders verzoeken het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen af te wijzen en de uithuisplaatsing mitsdien op te heffen.
3. De raad en Jeugdzorg bestrijden het beroep van de ouders.

Stukken eerste aanleg

4.
De ouders stellen dat zij op 15 maart 2013 een faxbericht (met bijlagen) aan de rechtbank Den Haag hebben toegezonden ten behoeve van de mondelinge behandeling van 19 maart 2013. Hoewel de rechtbank deze stukken in goede orde heeft ontvangen, heeft zij hiervan ten onrechte geen melding gedaan in de bestreden beschikking. Volgens de ouders heeft de rechtbank onvoldoende acht geslagen op deze stukken en dient de bestreden beschikking daarom te worden vernietigd.
5.
Het hof is van oordeel dat, zo er al sprake is geweest van fouten of omissies in eerste aanleg, deze fouten of omissies in hoger beroep zijn hersteld, nu de ouders in hoger beroep zijn gekomen, zij in de gelegenheid zijn gesteld die stukken in het geding te brengen die zij voor de onderhavige procedure van belang achten en zij door het hof in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten ter zitting toe te lichten. Het hof zal derhalve aan dit bezwaar van de ouders voorbij gaan.

Uithuisplaatsing

6.
De ouders stellen zich op het standpunt dat de uithuisplaatsing van de minderjarige niet langer noodzakelijk kan worden geacht in het belang van zijn opvoeding en ontwikkeling. Volgens de ouders kan – mede gelet op de ondertoezichtstelling van de minderjarige – voldoende gewaarborgd worden dat de minderjarige bij terugplaatsing in de thuissituatie in een veilige en stabiele opvoedingssituatie terugkeert. Ook reageert de minderjarige uitermate goed op zijn ouders. Verder wijzen de ouders erop dat onvoldoende is komen vast te staan dat zij enige betrokkenheid hebben bij het ontstaan van het letsel van de minderjarige, nu er geen hard en overtuigend bewijs is en ook een genetische of geslachtsgebonden afwijking niet kan worden uitgesloten. Tot slot stellen de ouders dat het onderzoek naar de oorzaak van het letsel bij de minderjarige te lang duurt. Hiermee wordt hen onnodig leed berokkend. Daarnaast wordt hierdoor het hechtingsproces tussen de minderjarige en de ouders verstoord, hetgeen de ouders niet in het belang van de minderjarige achten.
7.
De raad heeft ter terechtzitting zijn verzoek tot uithuisplaatsing van de minderjarige gehandhaafd. Volgens de raad is de thuisplaatsing van de minderjarige niet aan de orde zolang het strafrechtelijk onderzoek niet is afgerond. Daarnaast dient het onderzoek bij het NIFP te worden afgewacht, omdat de minderjarige niet in Mappa Mondo kan blijven en bekeken moet worden wat de meest passende plaats voor de minderjarige is om op te groeien, aldus de raad.
8.
Jeugdzorg is van mening dat de uithuisplaatsing terecht is uitgesproken. Jeugdzorg wijst erop dat de veiligheid van de minderjarige – gezien zijn ernstige letsel- en toestandbeeld en het gegeven dat de deskundigen de oorzaak ervan zoeken in de niet-accidentele richting – van het grootste belang is. Dat de minderjarige en zijn oudere broer vergelijkbare afwijkingen hebben, sluit niet uit dat ook sprake kan zijn van toegebracht letsel. Zolang de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek en het onderzoek van NIFP nog niet bekend zijn, acht Jeugdzorg een thuisplaatsing van de minderjarige niet verantwoord. Een ondertoezichtstelling als beschermingsregel voor de minderjarige is volgens Jeugdzorg niet afdoende, nu een huisbezoek een momentopname is en de gezinsvoogd niet in de gelegenheid is om meerdere keren per week langs te komen. De zorgen zijn te ernstig om in een ambulant kader te kunnen monitoren en te beschermen. Vooralsnog verblijft de minderjarige nog in Mappa Mondo. Deze instantie is volgens Jeugdzorg niet de meest passende voorziening voor de minderjarige om op te groeien. Momenteel is Jeugdzorg in verband met de overplaatsing van de minderjarige in overleg met Middin, een organisatie die gespecialiseerd is in de zorg voor ernstig meervoudig gehandicapte kinderen. Hoewel Middin de bereidheid heeft getoond om de minderjarige op te nemen, is er nog geen sprake van een exacte toezegging. Voor plaatsing in een pleeggezin zijn naar de mening van Jeugdzorg te veel contra-indicaties: de sombere prognose van de minderjarige, de intensieve door de rechter opgelegde omgangsregeling en de weerstand van de ouders. Tot slot heeft Jeugdzorg zorg over de situatie waarin de ouders voor twee ernstig gehandicapte kinderen en hun twee oudere kinderen zouden moeten zorgen. Dit zou reeds een ernstige (over)belasting vormen voor de draagkracht van een gezin, aldus Jeugdzorg.
9.
Het hof overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan slechts worden verleend indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261, eerste lid BW, bestaan. Het hof zal derhalve onderzoeken of in dit geval de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
10.
Uit de overgelegde stukken en uit het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de minderjarige kort na zijn geboorte zwaar letsel (waaronder diverse fracturen en een subdurale bloeding) heeft opgelopen. Hoewel de ouders ervan worden ervan verdacht dit letsel te hebben toegebracht, is de oorzaak ervan tot op heden nog niet duidelijk. Een genetische of geslachtsgebonden afwijking kan – nu de oudere broer van de minderjarige vergelijkbare afwijkingen heeft – niet worden uitgesloten. Het strafrechtelijk onderzoek naar de oorzaak van het letsel is thans nog gaande. Wanneer de onderzoeksresultaten zullen volgen is op dit moment nog niet bekend. Ook het onderzoek van het NIFP – dat gericht is op de zorgen van Jeugdzorg over de opvoedvisies van de ouders, hun relatie en rolverdeling, persoonlijk functioneren van de ouders – is nog niet afgerond. Verder is gebleken dat Mappa Mondo niet de juiste plek is voor de zorg die de minderjarige nodig heeft. De minderjarige heeft behoefte aan een omgeving waarin hij wordt omringd door warmte, zorg en veel aandacht, welke Mappo Mondo niet 24 uur per dag kan bieden. Opname van de minderjarige in een (pleeg)gezin, gezinshuis of kleinschalige woonvoorziening, zou een alternatief kunnen zijn, maar is – gelet op de jonge leeftijd van de minderjarige en zijn beperkingen – moeilijk te realiseren. Tot op heden is van een concrete toezegging van een geschikte woonvoorziening nog geen sprake. Maar het staat wel vast dat de minderjarige op een korte termijn van verblijfplaats zal moeten wisselen. Voorts is gebleken dat de ouders in staat zijn de minderjarige de benodigde (medische) zorg te bieden. De ouders hebben reeds de zorg voor hun oudere meervoudig gehandicapte zoon en zijn bekend met het toedienen van medicijnen. De minderjarige reageert goed op de ouders. De minderjarige is een onrustige en gespannen baby, maar door de instelling is geconstateerd dat de minderjarige bij zijn ouders rustig is en zijn lichaam ontspant. Dat de ouders onvoldoende draagkracht hebben om – naast de zorg voor hun andere kinderen – de minderjarige te verzorgen, is niet gebleken. Daarnaast staat de minderjarige nog onder toezicht, hetgeen een extra waarborg is voor de veiligheid van de minderjarige bij een terugplaatsing in de thuissituatie. Onder deze omstandigheden – en met name gelet op de duur van de onderzoeken – acht het hof het niet langer aanvaardbaar om de uithuisplaatsing van de minderjarige te laten voorduren. Gelet op het voorgaande zal het hof de uithuisplaatsing van de minderjarige met ingang van heden opheffen.
11.
Het hof overweegt nog dat het opheffen van de uithuisplaatsing niet betekent dat er geen zorgen zijn rond de situatie van de minderjarige. De oorzaak van het letsel van de minderjarige is immers nog niet bekend. De ouders dienen zich dan ook te realiseren dat de kinderrechter aan de hand van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek en/of NIFP-onderzoek anders zal kunnen beslissen.
12.
Het hof beslist mitsdien als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de daarin vastgestelde termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing, en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing eindigt met ingang van heden;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae–Hartsuiker, Van Leuven en Mink, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 augustus 2013.