In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de premieheffing volksverzekeringen voor een rijnvarende, belanghebbende, die in 2006 werkzaam was op een motortankschip. De belanghebbende, geboren in 1956 en woonachtig in [Z], was in loondienst bij [B] en later bij [C] S.a.r.l. Het schip waarop hij werkte, was eigendom van de V.O.F. [E], gevestigd in Nederland. De Inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, die door de rechtbank Den Haag in eerste aanleg werd bevestigd. Belanghebbende stelde dat hij niet in Nederland maar in Luxemburg verzekerd was en dat de Inspecteur niet bevoegd was om de aanslag op te leggen.
Het Hof oordeelde dat de belanghebbende als rijnvarende moet worden aangemerkt op basis van het Rijnvarendenverdrag, en dat de sociale verzekeringsplicht op grond van dit verdrag moet worden beoordeeld. Het Hof bevestigde dat de Inspecteur bevoegd was om de aanslag op te leggen, en dat de belanghebbende premieplichtig was voor de volksverzekeringen in Nederland. Het Hof verwierp de stelling van belanghebbende dat de Inspecteur in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde, en concludeerde dat de aanslag en de uitspraak op bezwaar zorgvuldig waren voorbereid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.