ECLI:NL:GHDHA:2013:2994

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
200.126.078/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. van Nievelt
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak van gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 1996, die feitelijk verblijft in de Jeugdinrichting Harreveld. De minderjarige is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, die op 29 januari 2013 de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden de machtiging heeft verleend om de minderjarige op te nemen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg van 29 januari 2013 tot 5 juli 2013. De minderjarige, bijgestaan door zijn advocaat, heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, terwijl Jeugdzorg zich verzet tegen dit verzoek en de beschikking wenst te laten bekrachtigen.

Tijdens de behandeling van de zaak op 5 juni 2013 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De minderjarige stelt dat de gesloten plaatsing geen zin heeft en dat zijn gedrag niet zal veranderen door de behandeling in de gesloten inrichting. Hij betwist ook de juistheid van de verklaringen van Jeugdzorg en wijst op de onrechtvaardigheid van zijn situatie in vergelijking met andere jongeren. Jeugdzorg daarentegen stelt dat de minderjarige ernstige gedragsproblemen vertoont en dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is om hem te helpen bij zijn ontwikkeling en om recidive te voorkomen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige in de thuissituatie, op school en in de maatschappij ernstige problemen vertoont en dat eerdere hulpverlening niet heeft geleid tot verbetering. De gesloten uithuisplaatsing is volgens het hof noodzakelijk om de minderjarige de zorg te bieden die hij nodig heeft. Het hof heeft de bestreden beschikking dan ook bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Uitspraak : 26 juni 2013

Zaaknummer : 200.126.078/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 13-204
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
feitelijk verblijvende in de Jeugdinrichting Harreveld te Harreveld, gemeente Oost-Gelre,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. D. Soerkarman-Weeteling te Delft,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te Den Haag,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1.
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2.
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De minderjarige is op 26 april 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 januari 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
Jeugdzorg heeft op 23 mei 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
van de zijde van de minderjarige:
  • op 16 mei 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 4 juni 2013 een brief van 3 juni 2013 met bijlage.
De raad heeft bij brief van 2 mei 2013 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 5 juni 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de minderjarige, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de heer T. Keasberry en de heer R. de Rijk namens Jeugdzorg;
  • de moeder.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg (verder: Wjz), van 29 januari 2013 tot 5 juli 2013, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit van 18 januari 2013.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de machtiging de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg van 29 januari 2013 tot 5 juli 2013.
2.
De minderjarige verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te gelasten dat de minderjarige onmiddellijk de gesloten inrichting moet verlaten.
3.
Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, stekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
4.
De minderjarige stelt zich op het standpunt dat een gesloten plaatsing geen zin heeft. Volgens de minderjarige is zijn gedrag passend bij zijn persoonlijkheid en kan een verblijf in Harreveld zijn karakter niet veranderen. Ook acht hij het in zijn belang dat hij in verband met de voortzetting van zijn opleiding uit de gesloten inrichting komt. Verder is de minderjarige van mening dat de verklaring van Jeugdzorg vele onwaarheden bevat. Zo staat in de verklaring dat de MDFT-therapie is gestopt van de kant van de moeder en de minderjarige, terwijl de behandeling voltooid was. Ook de inhoud van de rapportage van de politie, waarbij naar voren wordt gebracht dat hij deel uitmaakt van een overlastgevende groep in de wijk, wordt door de minderjarige betwist. Tot slot vindt de minderjarige het onrechtvaardig dat hij in een gesloten inrichting moet verblijven, terwijl een medeverdachte na een zitstraf reeds geruime tijd uit de gevangenis is ontslagen. Daarnaast acht hij de gesloten plaatsing veel onaangenamer dan een verblijf in JJI Teijlingereind.
5.
Jeugdzorg is van mening dat de gronden voor verlening van de machtiging voor een uithuisplaatsing in accommodatie voor gesloten Jeugdzorg aanwezig zijn. Jeugdzorg voert daartoe – kort samengevat – aan dat de minderjarige in de thuissituatie, op school en op straat ernstige gedragsproblemen laat zien. De minderjarige accepteert geen regels en grenzen thuis en de moeder kan het niet meer aan. Ook wordt de minderjarige verdacht van strafbare feiten. Volgens Jeugdzorg is het belangrijk dat de minderjarige vaardigheden aanleert om met zijn karakter om te gaan en daardoor in de maatschappij kan participeren. Nu al verschillende trajecten zonder succes zijn afgerond en de problemen zich alleen maar opstapelen, acht Jeugdzorg plaatsing van de minderjarige in gesloten jeugdzorg geïndiceerd. Daarnaast is gesloten jeugdzorg noodzakelijk omdat juist de behandeling een grote rol speelt in het afwenden van ontwikkelingsbedreigingen en het voorkomen van recidive. Verder heeft Jeugdzorg ter terechtzitting verklaard dat het persoonlijkheidsonderzoek inmiddels is gestart. Na de afronding van het persoonlijkheidsonderzoek kan de minderjarige naar verwachting op korte termijn naar het JCC en vervolgens toewerken aan een verlof bij de moeder thuis. Ook zal de minderjarige – na het behalen van zijn diploma – in het nieuwe schooljaar kunnen starten bij het ROC Mondriaan.
6.
De moeder heeft ter terechtzitting verklaard dat het thans goed gaat met de minderjarige en zij het eens is met de behandeling.
7.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 29b, lid 3 Wjz wordt een machtiging tot opneming van een jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts verleend indien de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal ontrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
8.
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop neemt het hof in aanmerking dat er grote zorgen bestaan over het gedrag van de minderjarige. Hij accepteert thuis geen regels en grenzen, waardoor zijn moeder de situatie niet meer aan kan. Ook is hij van school gestuurd. Daarnaast is de minderjarige in de afgelopen jaren meermalen met politie en justitie in aanraking geweest en verschillende malen veroordeeld voor strafbare feiten. Twee werkstraffen, elektronisch toezicht en jeugddetentie hebben de minderjarige echter niet kunnen motiveren tot een gedragsverandering. Voorts is gebleken dat de minderjarige door de afgelopen jaren heen verschillende vormen van hulpverlening aangeboden heeft gekregen (MDFT-therapie bij het Palmhuis en ambulante hulpverlening vanuit Jeugdformaat), maar dat deze hulpverlening niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. De stelling van de minderjarige dat een verblijf in een gesloten instelling zijn gedrag niet zou kunnen veranderen, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof acht een verbetering en verandering in het gedrag en de denkwijze van de minderjarige – nu de minderjarige nog niet volwassen is en nog niet volledig gevormd – nog steeds mogelijk. Dat de minderjarige het onrechtvaardig vindt dat hij in een gesloten inrichting moet verblijven, leidt evenmin tot een ander oordeel. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat met het opnemen van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg een ander doel wordt nagestreefd dan met het opleggen van een straf. De stelling van minderjarige dat zijn verblijf in een gesloten instelling het volgen van een opleiding belemmert, is niet gebleken. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen bekrachtigen.
9.
Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, van Nievelt en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2013.