ECLI:NL:GHDHA:2013:2993

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
200.126.014/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. van den Wildenberg
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake machtiging uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige is verleend. De vader is op 26 april 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 april 2013, waarin de minderjarige onder toezicht is gesteld van Jeugdzorg en de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend van 16 april 2013 tot 16 juli 2013. De moeder is niet verschenen op de zitting, terwijl de vader bijgestaan werd door zijn advocaat. De raad voor de kinderbescherming en Jeugdzorg waren ook aanwezig ter zitting.

Het hof heeft de zaak op 5 juni 2013 behandeld. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing op te heffen. Hij stelt dat de machtiging uitsluitend is ingegeven door een incident van huiselijk geweld en dat er geen noodzaak is voor uithuisplaatsing. De raad en Jeugdzorg hebben zich verzet tegen het verzoek van de vader, waarbij de raad benadrukt dat de minderjarige een kwetsbaar kind is en dat uithuisplaatsing in haar belang is.

Het hof overweegt dat een machtiging tot uithuisplaatsing alleen kan worden verleend indien de gronden zoals vermeld in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bestaan. Na beoordeling van de stukken en het verhandelde ter zitting, concludeert het hof dat de raad onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof wijst het verzoek van de raad af en vernietigt de bestreden beschikking in zoverre.

De beslissing van het hof is als volgt: de bestreden beschikking wordt vernietigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en het inleidend verzoek van de raad wordt afgewezen. Deze beschikking is gegeven door de rechters op 5 juni 2013 en geminuteerd op 10 juli 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 5 juni 2013
Zaaknummer : 200.126.014/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 13-876
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.C.H. Walkate te Den Haag,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1.
[de moeder],
wonende te [woonplaats], doch feitelijk verblijvende te[land],
hierna te noemen: de moeder;
2.
Stichting Bureau Jeugdzorg te Delft,
hierna te noemen: Jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 26 april 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 15 april 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 29 mei 2013 een brief van 28 mei 2013 met bijlagen.
De zaak is op 5 juni 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de heer J. Ekkels namens de raad;
  • mevrouw A.S. van Leeuwen namens Jeugdzorg.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Na de zitting is, volgens afspraak ter zitting, het volgende stuk bij het hof ingekomen:
- van de zijde van de vader op 6 juni 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de minderjarige [minderjarige] geboren op [geboortedatum]2010 te [geboorteplaats], [land], (verder: de minderjarige) voorlopig onder toezicht gesteld van Jeugdzorg van 16 april 2013 tot 16 juli 2013. Verder is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor crisisopvang van 16 april 2013 tot 16 juli 2013. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daarbij is bepaald dat de machtiging van kracht blijft indien en voor zover een indicatiebesluit binnen 4 weken na 16 april 2013 afgegeven, strekt tot uithuisplaatsing van de minderjarige in dezelfde categorie. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is uitsluitend de uithuisplaatsing van de minderjarige voor de periode van 16 april 2013 tot 16 juli 2013 in een voorziening voor crisisopvang. De ondertoezichtstelling van de minderjarige is niet aan de orde.
2.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de machtiging uithuisplaatsing ten aanzien van de minderjarige op te heffen.
3.
De raad en Jeugdzorg hebben zich daartegen ter terechtzitting verweerd.
4.
De vader kan zich niet verenigen met de uithuisplaatsing van de minderjarige. Hij is – nu de raad ter gelegenheid van een eerdere procedure geen aanleiding heeft gezien een machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken en de raad zijn onderzoek op 2 april 2013 heeft afgesloten zonder een jeugdbeschermingmaatregel te adviseren – van mening dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige uitsluitend is ingegeven door het incident op 4 april 2013 betreffende een melding huiselijk geweld en het aan hem opgelegde huisverbod. Volgens de vader valt dan ook niet in te zien waarom eventuele AMK-meldingen uit het verleden thans wel ten grondslag worden gelegd aan deze verstrekkende jeugdbeschermingsmaatregel. Voorts wijst de vader erop dat hij zich steeds heeft opengesteld voor vrijwillige hulpverlening en dat het in de onderhavige situatie volstrekt onduidelijk is welke doelen moeten worden nagestreefd met een uithuisplaatsing. Tot slot stelt de vader dat door de raad feitelijke onjuistheden in de rapportages zijn opgenomen.
5.
De raad heeft zijn verzoek tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor crisisopvang ter terechtzitting gehandhaafd. De minderjarige is een kwetsbaar kind en verblijft thans in Denemarken. Volgens de raad is het in haar belang dat zij – zodra zij weer naar Nederland komt – uit huis wordt geplaatst om de vervolgstappen te bezien. De raad wijst erop dat de kans aanwezig is dat de strijd tussen de ouders bij terugkeer van de minderjarige naar Nederland weer zal kunnen oplaaien.
6.
Jeugdzorg heeft ter terechtzitting verklaard dat de uithuisplaatsing van de minderjarige nu niet uitvoerbaar is vanwege haar verblijf in Denemarken. Bij terugkeer van minderjarige naar Nederland moet volgens Jeugdzorg bekeken worden of de vader de benodigde zorg aan haar kan verlenen. Daar zal binnenkort onderzoek naar worden gedaan. Er komt in ieder geval een persoonlijkheidsonderzoek, aldus Jeugdzorg.
7.
Het hof overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan slechts verleend worden indien de gronden zoals vermeld in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bestaan. Het hof zal derhalve dienen te onderzoeken of in dit geval de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
8.
Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de raad onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk is in verband met haar opvoeding en verzorging of tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Het hof overweegt daartoe dat uit het raadsrapport van 2 april 2013 blijkt dat er op dat moment geen reden was om een kinderbeschermingsmaatregel te nemen. Naar het oordeel van het hof vormt het incident op 4 april 2013 onvoldoende aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige toe te wijzen. Verder neemt het hof in aanmerking dat er thans een ondertoezichtstelling voor de minderjarige geldt en dat de vader zich openstelt voor hulpverlening. Ook zal de vader binnenkort deelnemen aan een persoonlijkheidsonderzoek, waardoor meer inzicht zal worden verkregen in zijn opvoedkundige vaardigheden.
9.
Uit het voorgaande volgt dat het inleidende verzoek van de raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor crisisopvang van 16 april 2013 tot 16 juli 2013 alsnog moet worden afgewezen. De bestreden beschikking dient dan ook in zoverre te worden vernietigd.
10.
Mitsdien beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidend verzoek van de raad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van den Wildenberg en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 juni 2013 en geminuteerd op 10 juli 2013.