In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 3 juli 2013, gaat het om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil over het gezag en de hoofdverblijfplaats van een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft op 14 februari 2013 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2013, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om van het verzoekschrift van de vader kennis te nemen. De moeder, verweerster in hoger beroep, was niet verschenen tijdens de zitting, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. De vader heeft vanaf de geboorte van de minderjarige voor hem gezorgd en stelt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem dient te zijn. De moeder is medio augustus 2012 met de minderjarige naar Curaçao vertrokken en is sindsdien niet meer teruggekeerd naar Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige op het moment van indiening van het verzoekschrift zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, en dat de rechtbank ten onrechte onbevoegd was verklaard. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Den Haag voor verdere behandeling van de hoofdzaak. De beslissing van het hof is gebaseerd op de vaststelling dat de minderjarige de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er geen aanwijzingen zijn dat zijn gewone verblijfplaats is gewijzigd.