ECLI:NL:GHDHA:2013:2934

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
22-003082-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op woning met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd, was betrokken bij een gewelddadige woningoverval op 20 maart 2011 in Hellevoetsluis. Samen met een mededader heeft hij de eigenaresse van de woning op een zeer beangstigende manier bedreigd en mishandeld. De vrouw werd met een mes en een hamer bedreigd, geslagen en gedwongen haar mededader binnen te laten. Vervolgens werd zij met zwaar hoofdletsel in de kelder van haar woning gegooid, terwijl de verdachte en zijn mededader de woning doorzochten naar waardevolle goederen. Bij de overval zijn veel sieraden ontvreemd, waarvan de emotionele waarde voor het slachtoffer groot was, aangezien sommige sieraden van haar overleden echtgenoot afkomstig waren. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij het hof de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging heeft genomen. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd, waaronder diefstal met geweld, wat meegewogen is in de strafmaat. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om een bedrag van € 3.074,-- te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van zes maanden gevangenisstraf, omdat de verdachte de voorwaarden niet had nageleefd. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003082-12
Parketnummers: 10-710059-11 en 10-711137-09 (TUL)
Datum uitspraak: 22 april 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2012 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1987,
thans gedetineerd in PI Zuid West locatie Torentijd te Middelburg.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 29 oktober 2012, 25 februari 2013 en 8 april 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van voorarrest. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Verder is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.074,-- met de wettelijke rente over een bedrag van €  574,- vanaf 30 november 2011 en over een bedrag van €  2.500,- vanaf 20 maart 2011 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel over een bedrag van €  3.074,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2011.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 20 maart 2011 te Hellevoetsluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen, uit een woning gelegen aan de [adres], een hoeveelheid sieraden en/of een camera (merk Olympus), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, te weten door het opzij duwen van een of meer spijl(en) van een kelderraampje van die woning en/of inklimming via dat kelderraampje, en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
  • met een capuchon op en/of een doek voor zijn, verdachtes, gezicht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, en/of een hamer (dreigend) op die [benadeelde partij] af lopen en/of
  • duwen en/of houden van een prop en/of lap tegen/voor de mond van die [benadeelde partij] en/of
  • slaan met een hamer op een knie van die [benadeelde partij] en/of - (meermalen) (met een voorwerp) slaan tegen het hoofd van die [benadeelde partij] en/of
  • die [benadeelde partij] dwingen om op te staan en/of die [benadeelde partij] dreigend de woorden toevoegen: "Deur open doen!", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
  • vervolgens) beetpakken van die [benadeelde partij] en/of in de kelder van die woning duwen van die [benadeelde partij] en/of de deur van die kelder sluiten;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 20 maart 2011 te Hellevoetsluis, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen, uit een woning gelegen aan de [adres], een hoeveelheid sieraden en een camera merk Olympus, toebehorende aan [benadeelde partij],waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en die goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming, te weten door het opzij duwen van een spijl van een kelderraampje van die woning en inklimming via dat kelderraampje, en welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
  • met een doek voor zijn, verdachtes, gezicht met een mes en een hamer dreigend op die [benadeelde partij] af lopen en
  • duwen en houden van een prop voor de mond van die [benadeelde partij] en
  • slaan met een hamer op een knie van die [benadeelde partij] en - meermalen met een voorwerp slaan tegen het hoofd van die [benadeelde partij] en
  • die [benadeelde partij] dwingen om op te staan en
  • vervolgens beetpakken van die [benadeelde partij] en in de kelder van die woning duwen van die [benadeelde partij].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Het hof stelt allereerst vast dat op een in de tuin van de woning waar de overval werd gepleegd kort nadien aangetroffen doek een DNA-spoor is aangetroffen waarvan het NFI heeft vastgesteld dat de kans een op een miljard is dat het niet van de verdachte afkomstig is. Nu het hof ervan uitgaat dat een van de daders de woning is binnengedrongen via een kelderraam dat aan genoemde tuin is gelegen en omtrent deze doek door de bewoonster is verklaard dat zij die daar op de middag/avond voor de overval niet had gezien, acht het hof aannemelijk dat die doek daar door toedoen van (een van) de daders is terechtgekomen. Bij die stand van zaken vraagt het DNA-spoor om een aannemelijke verklaring van de verdachte. De door de verdachte gegeven verklaring, te weten dat deze doek misschien afkomstig is uit een woning waar hij met zekere regelmaat verbleef en gedurende welk verblijf hij deze doek wel eens zal hebben gebruikt, is naar het oordeel van het hof geen aannemelijke verklaring, nu het hier gaat om een niet door enige omstandigheid gesteunde veronderstelling van de verdachte.
Verder stelt het hof vast dat in het geheugen van een bij de overval ontvreemde fotocamera opnamen zijn aangetroffen die, uitgaande van de daarop voorkomende datumaanduiding dateren van daags na de overval. Op verscheidene van die opnamen is de verdachte afgebeeld.
Ook deze omstandigheid vraagt om een aannemelijke verklaring van de verdachte, maar de verklaring die hij daarvoor heeft gegeven, te weten dat de bewoner van die woning, [getuige], zei dat die camera van hem was, vindt geen steun in de getuigenverklaring die [getuige] ten overstaan van het hof heeft afgelegd noch in enige andere omstandigheid, zodat het hof ook die verklaring onaannemelijk acht.
Tot slot neemt het hof in overweging dat juwelier [juwelier] te Hellevoetsluis op 3 mei 2011 werd bezocht door een man die medewerksters van de juwelier goederen toonde die deze medewerksters herkenden als goederen die tijdens het televisieprogramma Opsporing Verzocht waren getoond als afkomstig van de woningoverval op 20 maart 2011 te Hellevoetsluis.
Het bezoek van deze man is vastgelegd op camerabeelden die van het interieur van de juwelierswinkel zijn gemaakt en op deze camerabeelden heeft de opsporingsambtenaar Ringeling in genoemde bezoeker de hem uit het opsporingsonderzoek bekende verdachte herkend.
Weliswaar staan tegenover die herkenning diverse aspecten van de beschrijving door het slachtoffer van het signalement van de eerste overvaller alsmede diverse aspecten van de beschrijving door de medewerksters van de juwelierszaak van de bezoeker op 3 mei 2011 omdat de door hen gegeven signalementen in zoverre afwijken van het signalement van de verdachte, maar het hof gaat daaraan gelet op het navolgende voorbij. Het slachtoffer heeft in haar aangifte de lengte van de door haar bedoelde persoon beschreven vanuit de situatie dat zij op een stoel was gezeten, waardoor geen sprake was van een onbelemmerde waarneming. Voorts zijn de signalementen die de drie medewerksters van de juwelierszaak hebben gegeven naar het oordeel van het hof onderling te verschillend om de aspecten waarin deze afwijken van het uiterlijk van de verdachte van doorslaggevende betekenis te kunnen achten.
Verder heeft de opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] printscreens van deze camerabeelden alsmede vervolgens de camerabeelden zelf alsmede camerabeelden van het winkelcentrum waarvan de juwelierszaak deel uitmaakt en waarop de bezoeker de juwelierswinkel verlaat gezien en de daarop voorkomende bezoeker herkend in een man die hij dezelfde dag in het winkelcentrum heeft aangesproken. Uit de verklaringen van [getuige], die de verdachte reeds kende, en [opsporingsambtenaar], die later op een politiefoto van de verdachte degene herkende die hij heeft aangesproken blijkt dat de verdachte degene is die door [opsporingsambtenaar] werd aangesproken.
Het hof onderkent de discrepantie tussen het relaas van [opsporingsambtenaar] en de verklaring van de opsporingsambtenaar Ringeling ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 8 april 2013, hierin bestaande dat Ringeling de printscreens waarover [opsporingsambtenaar] moet worden geacht te hebben beschikt niet eerder dan 4 mei 2011 te 15:30 uur heeft gemaakt en [opsporingsambtenaar] derhalve niet eerder daarover heeft kunnen beschikken, terwijl [opsporingsambtenaar] op voet van zijn relaas reeds in de ochtend van 4 mei 2011 over de printscreens beschikte. Het hof is echter van oordeel dat hiervoor een aannemelijke verklaring kan zijn gelegen in een vergissing van Ringeling bij zijn verhoor als getuige en neemt die vergissing aan omdat het relaas van [opsporingsambtenaar] in de overige bewijsmiddelen (met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het delict) zodanige steun vindt dat het hof boven redelijke twijfel verheven acht dat [opsporingsambtenaar] op de ochtend van 4 mei 2011 daadwerkelijk over de printscreens beschikte.
Uit een en ander concludeert het hof dat de verdachte degene is geweest die op 3 mei 2011 als bij de woningoverval ontvreemde goederen herkende goederen bij de juwelier heeft getoond. De ontkenning daarvan door verdachte wordt door de gebezigde bewijsmiddelen weerlegd en wordt door het hof dan ook aangemerkt als kennelijk leugenachtig en bestemd ter bemanteling van het feit dat verdachte op 3 mei 2011 over bij de woningoverval ontvreemde goederen beschikte.
Ook deze omstandigheid vraagt om een verklaring van de verdachte, doch de verdachte is die verklaring schuldig gebleven.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er volgens de verdediging veel twijfel bestaat over de duiding van de in het dossier opgenomen bevindingen ten aanzien van de aanwijzingen voor schuld van de verdachte, de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen, het onderzoek met betrekking tot het kelderraam en het DNA-spoor.
Het hof is echter van oordeel dat de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, op de hiervoor weergegeven gronden het wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde opleveren. Daaraan doet hetgeen met betrekking tot het kelderraam is aangevoerd niet af, nu uit het verrichte antropometrisch onderzoek blijkt dat niet uitgesloten kan worden dat de verdachte door de opening van 36 bij 22 centimeter heeft kunnen kruipen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met een mededader een laffe overval gepleegd op een woning. Daarbij is de eigenaresse van de woning op zeer ruwe en voor haar zeer beangstigende wijze bedreigd en mishandeld. De verdachte stond plotseling met een mes en een hamer bij de vrouw in de woonkamer. Vervolgens heeft hij haar meermalen met een voorwerp tegen haar hoofd en op haar knie geslagen en haar gedwongen zijn mededader binnen te laten. Zij is daarop met zwaar hoofdletsel in de
kelder van haar woning gegooid en daar achtergelaten opdat de verdachte en zijn mededader ongestoord de woning konden doorzoeken naar waardevolle goederen. De verdachte en zijn mededader hebben zich daarbij niet bekommerd om de gezondheidstoestand van het slachtoffer. Bij de overval zijn veel sieraden buitgemaakt. Voor sieraden geldt dat zij, naast een geldelijke waarde, veelal ook een emotionele waarde vertegenwoordigen, omdat mensen daaraan bijzondere herinneringen hebben. Dat geldt ook voor het slachtoffer in deze zaak, dat bepaalde door de verdachte meegenomen sieraden had gekregen van haar overleden echtgenoot.
Dit alles bij elkaar maakt dat sprake is van een zeer ernstig feit. Het lijdt geen twijfel dat deze handelwijze van de verdachte en zijn mededader bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg heeft gebracht en dat zij daarvan nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kan ondervinden. De vrouw is door het gebeuren niet teruggekeerd naar haar woning en is inmiddels verhuisd. Deze traumatische ervaring en het gevoel
nergens meer veilig te zijn, heeft haar leven aanzienlijk beïnvloed. Aannemelijk is dat ook bij de bewoners in de nabije omgeving gevoelens van onrust en onveiligheid zijn ontstaan. De verdachte en zijn mededader, die kennelijk slechts uit waren op eigen geldelijk gewin, hebben zich hieraan niets gelegen laten liggen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 februari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een diefstal met geweld.
Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf ook rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 3.074,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.074,-- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].

Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de meervoudige kamer te Rotterdam van 15 juni 2010 onder parketnummer 10-711137-09 is de verdachte veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.074,-- (drieduizend vierenzeventig euro) bestaande uit € 574,-- (vijfhonderdvierenzeventig euro) materiële schade en€ 2.500,-- (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële –en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van
€ 3.074,-- (drieduizend vierenzeventig euro) bestaande uit € 574,-- (vijfhonderdvierenzeventig euro) materiële schade en€ 2.500,-- (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
41 (eenenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële –en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Rotterdam van 15 juni 2010, parketnummer
10-711137-09, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht, mr. R.M. Bouritius en mr. M.J. de Haan-Boerdijk, in bijzijn van de griffier M. van der Mark.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 april 2013.
Mr. S.K. Welbedacht is buiten staat dit arrest te ondertekenen.