ECLI:NL:GHDHA:2013:2904

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
22-003247-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling met noodweersituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte was eerder schuldig verklaard aan mishandeling, maar zonder oplegging van straf of maatregel. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 juli 2011 te Katwijk, waarbij de verdachte de aangeefster meermalen in het gezicht heeft gestompt, wat leidde tot letsel en pijn. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich verdedigde tegen een aanval van de aangeefster en haar vriend. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie, omdat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich daadwerkelijk in een situatie bevond waarin hij zijn eigen lijf moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het hof heeft de verklaring van de aangeefster geloofwaardig geacht en heeft de verdediging van de verdachte verworpen. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd, maar heeft het bepaald dat er geen straf of maatregel wordt opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak en de relatief geringe ernst van het feit.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003247-12
Parketnummer: 09-163280-11
Datum uitspraak: 19 juni 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 22 juni 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op 1966,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 5 juni 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juli 2011 te Katwijk opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]), meermalen althans een maal in/op/tegen het gezicht, in elk geval op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 juli 2011 te Katwijk opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]) meermalen in het gezicht heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het bewezen verklaarde opzet
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotitie – primair betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd – kort gezegd - dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de aangeefster
opzettelijkheeft mishandeld.
Het hof verwerpt dit verweer nu de door de verdachte verrichte handeling – te weten het met gebalde vuist (meermalen) in het gezicht van aangeefster stompen – naar ’s hofs oordeel opzet op het toebrengen van letsel en pijn impliceert.
Ten aanzien van de verklaring van de aangeefster
De raadsman heeft met betrekking tot de bruikbaarheid van de verklaring van de aangeefster voor het bewijs aangevoerd dat de aangeefster en haar vriend hun verklaringen op elkaar hebben kunnen afstemmen. Het hof overweegt dienaangaande dat het de verklaring van de aangeefster, die is gehoord kort nadat haar vriend als verdachte is gehoord, geloofwaardig acht en daarmee (mede) redengevend voor het bewijs, gelet op het feit dat de aangeefster uitvoerig heeft verklaard over de rol van haar vriend bij het ten laste gelegde feit en zijn persoonlijkheid, hetgeen niet in zijn voordeel is. Bovendien past de verklaring van de aangeefster dat de verdachte haar twee vuistslagen in haar gezicht heeft gegeven ten gevolge waarvan zij letsel en pijn aan haar kaak en haar neus heeft opgelopen, bij het door de verbalisant geconstateerde letsel.
Kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Mishandeling.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Aan dit verweer zijn de volgende feiten en omstandigheden  verkort en zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd. Op 9 juli 2011 reed de verdachte in zijn auto. De verdachte kon ternauwernood een aanrijding met de auto van de vriend van de aangeefster voorkomen. De vriend van de aangeefster, die de auto bestuurde, was op dat moment aan het telefoneren. De verdachte gebaarde naar deze man dat telefoneren achter het stuur verboden en gevaarlijk is. De man stapte daarop woedend uit zijn auto. De verdachte stapte ook uit. Hij probeerde de man te kalmeren. De man stapte echter op de verdachte af en haalde uit. De verdachte ontweek die slag, en sloeg de man uit zelfverdediging van zich af. Hierop volgde een korte worsteling. Vervolgens mengde de aangeefster zich in de strijd. De verdachte verzocht haar diverse keren weg te gaan. De aangeefster kwam echter agressief en zwaaiend met haar armen op de verdachte af. Omdat zij de verdachte aanviel, heeft de verdachte ook haar uit zelfverdediging afgeweerd en haar daarbij één stomp of stoot gegeven.
Het hof acht de door de verdediging geschetste gang van zaken betreffende de rol van de aangeefster niet aannemelijk geworden. Die lezing vindt geen enkele steun in het dossier. De verklaring van de aangeefster daarentegen, wordt ondersteund door de verklaring van haar vriend en door de waarneming van de verbalisant van het letsel dat de aangeefster ten gevolge van het ten laste gelegde heeft opgelopen en de zich in het dossier bevindende foto’s daarvan.
Het hof gaat bij de beoordeling van het verweer dan ook uit van de volgende - aan wettige bewijsmiddelen ontleende - relevante feiten en omstandigheden.
De aangeefster zag dat de verdachte met gebalde vuist een slaande beweging maakte richting haar vriend. Zij is daarop uit de auto gestapt. De aangeefster probeerde hen te stoppen door naast hen te gaan staan en te zeggen: “Stop! Dit is niet nodig”, alsook door met haar handen te gebaren dat zij moesten stoppen. Zij zei dit eerst tegen haar vriend en vervolgens tegen de verdachte. Op het moment dat zij dat tegen de verdachte zei, draaide zij zich naar hem toe. De verdachte gaf haar toen direct twee vuistslagen in haar gezicht.
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door de aangeefster, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Nu naar het oordeel van het hof geen sprake is van een noodweersituatie, komt de verdachte geen beroep op noodweer dan wel noodweerexces toe.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Voor zover de raadsman nog heeft willen betogen dat reeds sprake was van een noodweersituatie doordat de vriend van de aangeefster de verdachte aanviel en hij door het gedrag van de aangeefster, die agressief en zwaaiend met haar armen op hem afkwam, - handelende in een hevige gemoedsbeweging – zich tegen haar richtte waardoor hem een beroep op noodweerexces toekomt, overweegt het hof nog het volgende.
In zijn arrest van 11 januari 2011 (LJN: BP0265) heeft de Hoge Raad overwogen dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat een beroep op noodweerexces mogelijk is in gevallen waarin de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding niet direct van het slachtoffer zelf uitgaat. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties waarin het slachtoffer wel een aandeel had in de aanranding of de dreiging daarvan, of waarin sprake was van andere gedragingen van het slachtoffer waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die ertoe hebben geleid dat de aangevallene - handelende in een hevige gemoedsbeweging - zich op het slachtoffer richtte. Van zo een situatie is het hof evenwel niet gebleken.
Nu er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de bewezenverklaring voor zover bewezen is verklaard dat de verdachte de aangeefster
eenmaalheeft geslagen, en dat bewezen zal worden verklaard dat de verdachte de aangeefster
meermalenheeft geslagen.
Strafoplegging
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. De verdachte heeft het slachtoffer – een vrouw – twee vuistslagen in het gezicht gegeven nadat er een handgemeen was ontstaan tussen hem en de vriend van het slachtoffer. Dat handgemeen was ontstaan nadat de verdachte die man had aangesproken op zijn rijgedrag.
Gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de relatief geringe ernst van het feit en de ouderdom van het feit, het gegeven dat de verdachte sinds het onderhavige feit zijn hobby als lid van een schietvereniging niet meer mag beoefenen, het gegeven dat de aangifte die de verdachte heeft gedaan jegens de vriend van het slachtoffer is geseponeerd, alsook gelet op het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 mei 2013 niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, acht het hof het - evenals de rechtbank en de advocaat-generaal - raadzaam om te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. R.A.Th.M. Dekkers en mr. S.A.J. van 't Hul, in bijzijn van de griffier mr. H. Biemond.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 juni 2013.